Arbitraal vonnis

in de zaak van:

[Afnemer] B.V.

gevestigd te [Plaatsnaam]

kantoorhoudend te [Plaatsnaam]

eiseres in conventie en

verweerster in reconventie,

gemachtigde: mr. [Gemachtigde Afnemer]

tegen

[LEVERANCIER] B.V.

gevestigd en kantoorhoudend te [Plaatsnaam]

verweerster in conventie en

eiseres in reconventie,

gemachtigde: [Gemachtigde Leverancier]

hebben de arbiters:

De heer mr. [Arbiter 1], wonende te [Woonplaats],

De heer mr. [Arbiter 2], wonende te [Woonplaats],

De heer mr. [Arbiter 3], wonende te [Woonplaats]

het volgende arbitraal vonnis gewezen.

  1. De procedure
    1.1. Op 1 augustus 2019 heeft [AFNEMER] B.V. (hierna: “[AFNEMER]”) bij het bureau van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering (“SGOA”) een Inleidend Verzoek tot arbitrage ingediend. Dit verzoek kent veertien producties.

1.2. Op 19 augustus 2019 heeft [LEVERANCIER] B.V. (hierna: [LEVERANCIER]) hierop gereageerd door middel van een Kort Antwoord dat zij bij het bureau van de SGOA heeft ingediend.

1.3. In overeenstemming met het arbitragereglement van SGOA zoals geldend op dat moment (“het Arbitragereglement”) heeft het bestuur van SGOA in deze aangelegenheid op basis van de wens van partijen de mrs. [Arbiter 1] en [Arbiter 2] tot arbiters benoemd. Daarnaast is mr. [Arbiter 3] tot derde arbiter en voorzitter van het scheidsgerecht benoemd. Alle arbiters hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard.

1.4. Op 25 september 2019 heeft [AFNEMER] een Memorie van Eis (“MvE”) ingediend. Deze bevat 28 producties. [LEVERANCIER] heeft op 24 oktober 2019 een Memorie van Antwoord in Conventie/Eis in Reconventie (“MvA”) ingediend welke vijf producties bevat. Op 21 november 2019 heeft [AFNEMER] de Memorie van Antwoord in Reconventie/Akte in Conventie “MvAiR”) ingediend. Deze kent de producties 29 tot en met 72.

1.5. Via het bureau van SGOA heeft het scheidsgerecht [LEVERANCIER] per e-mail van 22 november 2019 de mogelijkheid gegeven bij Akte op de Akte in Conventie, die deel uitmaakt van de MvAiR binnen 14 dagen te reageren dan wel hierop ter zitting te reageren (eventueel door middel van extra spreektijd).

1.6. Per brief van 22 november, verzonden per e-mail van gelijke datum aan het bureau van SGOA, heeft de raadsman van [LEVERANCIER] bezwaar gemaakt tegen de Akte in Conventie (met name de randnummers 8 tot en met 53 en het overleggen van de producties genummerd 29 tot en met 68). Per e-mail van 25 november 2019 heeft de raadsvrouwe van [AFNEMER] hierop gereageerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.

1.7. Per brief van 26 november 2019 heeft het scheidsgerecht dit bezwaar afgewezen.

1.8. Op 6 december 2019 heeft [LEVERANCIER] door middel van een Antwoordakte (“Antwoordakte”) op de hiervoor sub 1.6 genoemde Akte in Conventie gereageerd en heeft daarbij Productie 6 in het geding gebracht.

1.9. [AFNEMER] heeft eveneens op 6 december de Producties 73 en 74 in het geding gebracht.

1.10. Op dinsdag 17 december 2019 vond te Nieuwegein de zitting in deze zaak plaats. Hierbij waren naast de arbiters aanwezig:

1.10.1 Namens partij [AFNEMER]:

(a) mevrouw mr. [Advocaat Afnemer], advocaat van [AFNEMER];
(b) de heer [Directeur Afnemer], directeur van [AFNEMER] en zelfstandig bevoegd;
(c) de heer mr. [Gemachtigde Afnemer], advocaat van [AFNEMER];
(d) de heer [Adviseur Afnemer], adviseur van [AFNEMER];
1.10.2 Namens partij [LEVERANCIER]:

(a) mevrouw mr. [Advocaat Leverancier], advocaat van [LEVERANCIER];
(b) de heer mr. [Gemachtigde Leverancier], advocaat van [LEVERANCIER];
(c) de heer [Sales-manager Leverancier], sales manager van [LEVERANCIER];
(d) de heer [Managing Director Leverancier], managing director Benelux van [LEVERANCIER] en beperkt bevoegd;
(e) de heer [Product-manager Leverancier], product manager van [LEVERANCIER];
(f) de heer [Operational manager Leverancier], operational manager van [LEVERANCIER];
1.11 Beide partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht en vragen van het scheidsgerecht beantwoord. Hierna is de behandeling van de zaak gesloten. Voorts is afgesproken dat partijen uiterlijk 7 januari 2020 aan SGOA zouden berichten of zij alsnog tot een vergelijk zijn gekomen. Beide partijen hebben SGOA op die datum bericht dat dit niet het geval is en het scheidsgerecht gevraagd vonnis te wijzen.

  1. De bevoegdheid van arbiters, plaats van arbitrage en taal
    2.1 Op de Overeenkomst1 die ten grondslag ligt aan dit geschil, zijn de zogenoemde “Nederland ICT Voorwaarden” van toepassing. Op basis van artikel 20.2 van deze Nederland ICT Voorwaarden is het scheidsgerecht bevoegd kennis te nemen van het geschil. Deze bepaling luidt namelijk als volgt:

“Geschillen welke ontstaan naar aanleiding van de tussen partijen gesloten overeenkomst en/of naar aanleiding van nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg zijn, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het Arbitragereglement van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering, statutair gevestigd te Den Haag, één en ander onverminderd het recht van elk der partijen een voorziening in (arbitraal) kort geding te vragen en onverminderd het recht van elke der partijen tot het treffen van conservatoire rechtsmaatregelen. De plaats van arbitrage is Den Haag.”

2.2 [LEVERANCIER] en [AFNEMER] hebben de bevoegdheid van SGOA om overeenkomstig het Arbitragereglement via arbitrage hun geschil te beslechten erkend, althans op geen moment tijdens het geding weersproken.

2.3 Nu de arbiters in overeenstemming met het Arbitragereglement zijn benoemd, zijn zij bevoegd in dit geschil een de partijen bindende beslissing te nemen.

2.4 Op basis van artikel 28 lid 1 van het Arbitragereglement beslist het scheidsgerecht als goede personen naar billijkheid.

2.5 Volgens artikel 20.2 van de Nederland ICT Voorwaarden is de plaats van arbitrage Den Haag.

2.6 Overeenkomstig artikel 5.5 van het Arbitragereglement wordt de arbitrage gevoerd in de Nederlandse taal.

  1. De vaststaande feiten
    3.1 [AFNEMER] drijft haar onderneming in de vorm van een groothandel (daaronder begrepen importhandel) en houdt zich bezig met handelsbemiddeling in (onder meer) auto-onderdelen en accessoires, zoals automaterialen, -onderdelen, -toebehoren, -accessoires en (garage) gereedschappen. De sector waarin zij opereert duidt zij aan als “automotive”.

3.2 [LEVERANCIER]2 is een softwareleverancier. Zij levert softwareoplossingen aan haar klanten, waaronder het ERP product “[SOFTWAREPAKKET X]”. Haar cliënten zijn veelal groothandels, distributeurs, installateurs en andere project gestuurde bedrijven.

3.3 Derde betrokkene in dit geschil is het [Bedrijf F] concern te [Plaatsnaam] (hierna: “[Bedrijf F]”). [Bedrijf F] drijft meerdere ondernemingen. Hiertoe behoort ook een technische groothandel in automaterialen, carrosserie en equipment.

3.4 [Bedrijf F] en [AFNEMER] maakten beide gebruik van [Software naam], een verouderd ERP-pakket waarvoor Microsoft geen ondersteuning meer verleent. Zij besloten samen te werken bij de selectie van een nieuw ERP-pakket ter vervanging hiervan.

3.5 In 2016 zijn [Bedrijf F] en [AFNEMER] met [LEVERANCIER] in gesprek geraakt over de mogelijkheden van [SOFTWAREPAKKET X] voor hun organisaties. Dit pakket bood – zoals [AFNEMER] ter zitting heeft aangegeven – naar haar toenmalig inzicht meer mogelijkheden dan andere, specifiek op automotive gerichte softwarepakketten.

3.6 [LEVERANCIER] had in 2016 weliswaar enkele automotive klanten die [SOFTWAREPAKKET X] gebruikten, maar zij zag in een samenwerking met [Bedrijf F] en [AFNEMER] mogelijkheden haar software te actualiseren, waardoor [SOFTWAREPAKKET X] aantrekkelijker zou worden voor partijen in de automotive sector.

3.7 Tijdens verkennende gesprekken in 2016 hebben [Bedrijf F] en [AFNEMER] enerzijds en [LEVERANCIER] anderzijds hun visies en verlangens uitgewisseld.

3.8 Op 18 april 2016 heeft [LEVERANCIER] vervolgens een op [Bedrijf F] en [AFNEMER] betrekking hebbende offerte uitgebracht voor, volgens de aan [Bedrijf F] gerichte begeleidende brief, “het laten uitvoeren van een vooronderzoek met betrekking tot de toepasbaarheid van [SOFTWAREPAKKET X] binnen [Bedrijf F] en [AFNEMER]”.

3.8.1 Zoals blijkt uit paragraaf 1 van deze offerte worden

“Tijdens het vooronderzoek [..] uw bedrijfsprocessen en de gewenste wijze van automatisering in detail besproken en wordt er aangegeven op welke wijze onze software aansluit bij uw bedrijfsprocessen. Mochten er zaken zijn die nog niet via de standaardfunctionaliteit te realiseren zijn, dan wordt er besproken hoe de wensen via meerwerk gerealiseerd kunnen worden voor u.”

3.8.2 Als resultaat van het vooronderzoek wordt vervolgens in deze paragraaf het navolgende gesteld:

“Het vooronderzoek resulteert In een vooronderzoeksrapport met de toepasbaarheid van onze software binnen uw organisatie. In het rapport staat gedetailleerd omschreven hoe uw werkprocessen te automatiseren zijn middels de standaardfunctionaliteit, welke functies er nog additioneel voor u geprogrammeerd dienen te worden en de mogelijke knelpunten. Het vooronderzoeksrapport zal de basis vormen voor een concrete en definitieve offerte voor de aanschaf en implementatie van [SOFTWAREPAKKET X].”

3.9 Deze offerte is door [AFNEMER] aanvaard. Een soortgelijke offerte is ook door [Bedrijf F] aanvaard.

3.10 Van 19 mei 2016 dateert het rapport “Vooronderzoek [SOFTWAREPAKKET X] [AFNEMER]” dat [LEVERANCIER] heeft opgesteld. Dit rapport wordt hierna “het Vooronderzoek” genoemd.

3.10.1 In dit rapport worden “alle bedrijfsprocessen (…) beschreven en wordt van de verschillende functionele aspecten van [SOFTWAREPAKKET X] aangegeven of deze wel, niet of later ingezet gaan worden bij [AFNEMER]”. (in 2.1)

3.10.2 De voordelen van [SOFTWAREPAKKET X] worden in het rapport beschreven, terwijl ook wordt bepaald “Er zijn geen nadelen aan het gebruik van [SOFTWAREPAKKET X] besproken” (in 1.2). Enig meerwerk “betreffende de uitbreiding van de artikel importfunctie, zoals beschreven in het verslag van [Bedrijf F]” wordt “noodzakelijk” geacht (in 1.3). Tenslotte wordt geen ander “wenselijk” meerwerk geconstateerd (in 1.4).

3.11 Door ondertekening op 30 juni 2016 van het door [LEVERANCIER] op 20 juni 2016 uitgebrachte “[SOFTWAREPAKKET X] Automatiseringsvoorstel” heeft [AFNEMER] aan [LEVERANCIER] opdracht verstrekt voor het leveren van software licenties, het realiseren van meerwerk, het verrichten van diensten voor de projectrealisatie, het verrichten van softwareonderhoud en (optioneel) het geven van ondersteuning. De getekende versie van deze opdracht wordt hierna “de Overeenkomst” genoemd.

3.12 In dezelfde periode heeft ook [Bedrijf F] aan [LEVERANCIER] opdracht gegeven tot het leveren van [SOFTWAREPAKKET X] en het invoeren daarvan in haar organisatie.

3.13 Zowel op de opdracht tot het vooronderzoek als op de Overeenkomst zijn de Nederland ICT Voorwaarden van toepassing.

3.14 Op grond van de Overeenkomst moest [AFNEMER] direct 90% van het volledige factuurbedrag voldoen. De overige 10% van het factuurbedrag, te weten een bedrag van € 6.800,00 (exclusief BTW), zou per 1 februari 2017 worden voldaan. Deze laatste betaling heeft [AFNEMER] niet verricht.

3.15 Het “Projectplan Implementatie [AFNEMER]”, waarvan de overgelegde versie (2.0) is gedateerd op 11 januari 2017, is na vaststelling daarvan, onderdeel van de Overeenkomst gaan vormen (hierna te noemen: “het Projectplan”).

3.16 In het Projectplan wordt de datum genoemd waarop [SOFTWAREPAKKET X] bij [AFNEMER] is geïnstalleerd (13 september 2016) en wordt uitgegaan van ingebruikname hiervan (“Live Gang en Nazorg” genoemd) per 18 april 2017.

3.17 Partijen hadden oorspronkelijk de bedoeling [SOFTWAREPAKKET X] gelijktijdig bij [Bedrijf F] en [AFNEMER] in te voeren. Parallelle invoering bleek echter complexer dan de drie betrokken partijen hadden voorzien. Weliswaar werd de basisversie van [SOFTWAREPAKKET X] kort na het afsluiten van de (afzonderlijke) overeenkomsten tussen [LEVERANCIER] en [Bedrijf F] en [AFNEMER] bij beide partijen geïnstalleerd, maar gaandeweg bleek dat het efficiënter was de aandacht met betrekking tot invoering van dit product eerst op [Bedrijf F] te richten. Partijen hebben dit ter zitting als een “organisch besluit” aangeduid, d.w.z. dat de drie betrokken partijen dit niet met zoveel woorden waren overeengekomen, maar dat dit in de praktijk hun werkwijze is geworden.

3.18 [Bedrijf F] heeft [SOFTWAREPAKKET X] in april 2018 in gebruik genomen (“de Livegang”).

3.19 Ook na de Livegang zijn er discussies tussen [Bedrijf F] en [LEVERANCIER] geweest over de eisen waaraan [SOFTWAREPAKKET X] moest voldoen. Hoewel het project aan de zijde van [Bedrijf F] door de heer Baars werd geleid, was de heer Veldhoen namens [AFNEMER] hierbij zeer regelmatig betrokken.

3.20 Op maandag 12 november 20183 stuurde de heer [Directeur Afnemer] namens [AFNEMER] een e-mail aan de heer [Operational Manager Leverancier] van [LEVERANCIER], waarvan de tekst als volgt luidt:

“Hallo Gerard, Klaarblijkelijk zijn wij niet belangrijk genoeg voor een directielid om te praten over een project dat na 2,5 jaar nog niet is afgerond en waarvan er nog een berg hobbels zijn te nemen. Het overleg zou dan ook bepalend zijn voor [AFNEMER] om door te gaan of te stoppen en jullie in gebreke te stellen. Voor [Bedrijf F] geldt eigenlijk hetzelfde, maar deze organisatie zit nog met een extra dilemma … zij is live met [SOFTWAREPAKKET X]. Je zou nu ondertussen wel hebben moeten begrijpen dat we ons verhaal willen overbrengen aan een directeur, die uit monde van [LEVERANCIER] bepaalde toezeggingen en strategieën kan overleggen, want we zijn het pappen en nathouden behoorlijk zat aan het worden. Dit betekent dat we, en dat is niet persoonlijk bedoeld, niet akkoord gaan met de afvaardiging van [Bedrijf AB] / [LEVERANCIER]. Met vriendelijke groeten, [Directeur Afnemer]”

3.21 De gewenste bespreking vond op 20 november 2018 plaats waarbij ook de heer [Managing director Leverancier] namens de directie van LEVERANCIER aanwezig was.

3.22 Onder meer op 7 maart 2019 vond een gesprek tussen de heren Directeur Afnemer en Operational Manager Leverancier plaats waarin o.a. de “programmeerplanning” en de afhandeling van “issues” aan de orde kwamen.

3.23 Bij brief van 21 mei 2019 heeft de raadsman van [AFNEMER] [LEVERANCIER] gesommeerd “om uiterlijk op een termijn van zeven dagen na heden aan te tonen dat alle gebreken zijn verholpen en dat het programma voldoet aan hetgeen is overeengekomen, inclusief eventueel meer- en minderwerk”. Hieraan voegde hij onder andere toe dat:

“Indien wordt vastgesteld dat [LEVERANCIER] er niet in is geslaagd binnen voornoemde termijn deugdelijk te presteren en alsnog haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen, ontbindt [AFNEMER] reeds nu voor alsdan de overeenkomst per 14 dagen na dagtekening dezes en vordert zij ongedaan making en derhalve volledige terugbetaling van al hetgeen zij tot nu toe heeft betaald, binnen 14 dagen nadien, derhalve binnen 28 dagen na heden.”

3.24 Aan deze brief, die hierna “de Sommatie” wordt genoemd, was als Bijlage 4 toegevoegd de volgens [AFNEMER] “meest recente lijst van [AFNEMER] met gebreken aan [SOFTWAREPAKKET X]”.

3.25 Onder andere per brief van 5 juni 2019 heeft de raadsman van [LEVERANCIER] bestreden dat deze haar verplichtingen uit de overeenkomst niet (deugdelijk) is nagekomen en dat [AFNEMER] de Overeenkomst kan ontbinden. Tevens wordt in deze brief aangegeven dat [LEVERANCIER] nog steeds bereid is haar verplichtingen uit de Overeenkomst na te komen. [AFNEMER] werd door middel van deze brief gesommeerd [LEVERANCIER] hiertoe in staat te stellen, bij gebreke waarvan [AFNEMER] toerekenbaar tekort zou schieten in de nakoming van haar verplichtingen uit de Overeenkomst.

3.26 Bij brief van 25 juni 2019 heeft [AFNEMER] via haar raadsman aan [LEVERANCIER] kenbaar gemaakt dat [AFNEMER] bij haar standpunt blijft en zich niet gehouden acht “[LEVERANCIER] nogmaals in de gelegenheid te stellen om een werkend systeem te leveren”.

  1. De vorderingen in conventie en reconventie
    4.1 [AFNEMER] vordert bij Memorie van Eis dat het scheidsgerecht bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [LEVERANCIER] veroordeelt tot:

4.1.1 terugbetaling aan [AFNEMER] van de door [AFNEMER] onverschuldigd betaalde aankoopsom ad € 61.200,- exclusief BTW;

4.1.2 betaling aan [AFNEMER] van de wettelijke (handels)rente over de in sub 1 genoemde hoofdsom, te berekenen vanaf het moment dat [LEVERANCIER] in verzuim is;

4.1.3 betaling van de kosten van deze arbitrageprocedure, waaronder de kosten van juridische bijstand van [AFNEMER] en met inbegrip van nakosten.

4.2 [LEVERANCIER] heeft bij Memorie van Antwoord bepleit dat de vordering van [AFNEMER] volledig wordt afgewezen en dat de kosten van onderhavige arbitrageprocedure, waaronder de kosten van juridische bijstand van [LEVERANCIER], volledig voor rekening van [AFNEMER] komen. Bij Memorie van Eis in Reconventie heeft zij het scheidsgerecht verzocht om bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:

4.2.1 Primair

A. [AFNEMER] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.800,- aan [LEVERANCIER];

B. [AFNEMER] te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente over de € 6.800,- aan [LEVERANCIER], gerekend vanaf het eerste moment waarop [AFNEMER] in verzuim verkeert;

4.2.2 Subsidiair

A. [AFNEMER] te bevelen op eerste verzoek van [LEVERANCIER] alle medewerking te verlenen die nodig is voor de implementatie van [SOFTWAREPAKKET X];

B. Ten aanzien van het gevorderde in punt A te bepalen dat indien [AFNEMER] niet binnen 14 dagen na verzending van het verzoek van [LEVERANCIER] haar medewerking verleent, zij per dag een dwangsom van € 1.000,- verbeurt, tot een maximum van € 6.800,-, althans een door het scheidsgerecht te bepalen dwangsom;

C. Te bevelen dat [AFNEMER] bij oplevering van [SOFTWAREPAKKET X] € 6.800,- dient te betalen aan [LEVERANCIER];

4.2.3 Primair en subsidiair: [AFNEMER] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van juridische bijstand van [LEVERANCIER] en met inbegrip van de nakosten.

4.3 Bij Memorie van Antwoord in Reconventie heeft [AFNEMER] geconcludeerd dat het het scheidsgerecht moge behagen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [LEVERANCIER] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen van [LEVERANCIER] af te wijzen, zulks met veroordeling van [LEVERANCIER] in de kosten van dit geding in reconventie, waaronder de kosten van juridische bijstand van [AFNEMER], alsmede in de nakosten, alsmede de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten indien [LEVERANCIER] verzuimt deze kosten tijdig te voldoen.

4.4 Bij akte heeft [AFNEMER] de door haar gevorderde kosten van juridische bijstand vastgesteld op € 21.595,60 (inclusief BTW) en [LEVERANCIER] op € 23.663,97 (inclusief BTW).

  1. De toelichting van [AFNEMER] op haar vorderingen en haar verweer tegen de vorderingen van [LEVERANCIER] in reconventie
    5.1 [AFNEMER] heeft haar vorderingen en haar verweer tegen de vorderingen [LEVERANCIER] in reconventie als volgt toegelicht. [AFNEMER] stelt dat partijen in 2016 in gesprek zijn getreden over het door [LEVERANCIER] aangeboden softwaresysteem [SOFTWAREPAKKET X]. Vervolgens heeft [LEVERANCIER] op 19 mei 2016 het Vooronderzoek uitgebracht, waarin de wensen van [AFNEMER] en de mogelijkheden van het [SOFTWAREPAKKET X] systeem zijn beschreven. Hieruit bleek dat het [SOFTWAREPAKKET X] systeem aan die wensen (alsook die van [Bedrijf F]) voldeed of met eventueel meerwerk zou kunnen voldoen en dat [LEVERANCIER] in staat zou zijn een functioneel systeem te leveren. Op basis hiervan hebben zowel [AFNEMER] als [Bedrijf F] (ieder afzonderlijk) [LEVERANCIER] opdracht gegeven [SOFTWAREPAKKET X] te leveren en in te voeren in hun organisaties.

5.2 Het Projectplan is na het aangaan van de Overeenkomst uitgewerkt. Op basis hiervan zou [SOFTWAREPAKKET X] op 13 september 2016 bij [AFNEMER] worden geïnstalleerd. Na een serie van testen en enkele opleidingsdagen zou het systeem per 18 april 2017 bij [AFNEMER] live gaan.

5.3 Met het oog op de efficiëntie en in het licht van de samenwerking, zijn de drie betrokken partijen nader overeengekomen dat [LEVERANCIER] het systeem eerst bij [Bedrijf F] zou implementeren. De problemen en kinderziektes van het systeem zouden bij [Bedrijf F] worden opgelost. Zodra bij [Bedrijf F] een volledig functionerend systeem zou zijn gerealiseerd, zou op een later moment het systeem ook bij [AFNEMER] worden geïmplementeerd. Op die manier kon [LEVERANCIER] zich volledig concentreren op het systeem bij [Bedrijf F] en de daarbij optredende problemen, zonder dat zij gelijktijdig het systeem moest implementeren bij [AFNEMER]. Laatstgenoemde is steeds nauw betrokken geweest en gebleven bij de ontwikkeling en implementatie van de software bij [Bedrijf F]. [LEVERANCIER] stemde hiermee in en heeft hier ook steeds naar gehandeld.

5.4 Op basis van de Overeenkomst moest [AFNEMER] direct de eerste 90% van het factuurbedrag voldoen. Zij heeft dit bedrag van € 75.480,00 incl. BTW op 4 augustus 2016 aan [LEVERANCIER] voldaan. De overige 10% van het factuurbedrag, te weten een bedrag van € 6.800,00 (exclusief BTW) zou per 1 februari 2017 worden voldaan na installatie van het systeem bij [AFNEMER]. Op deze datum was reeds duidelijk dat het systeem niet tijdig bij [AFNEMER] gerealiseerd kon worden, waardoor de betaling van de resterende 10% van het factuurbedrag niet is geschied.

5.5 Om praktische redenen en vanuit kostenoverwegingen is [Bedrijf F] weliswaar akkoord gegaan met de livegang van [SOFTWAREPAKKET X] in april 2018, maar [LEVERANCIER] is er niet in geslaagd om een goedwerkend software systeem op te leveren aan [Bedrijf F] en daarmee tevens niet aan [AFNEMER]. [LEVERANCIER] is er voorts niet in geslaagd om de gebreken aan het door [LEVERANCIER] geleverde systeem bij [Bedrijf F] te herstellen.

5.6 Het gebrekkige systeem heeft grote gevolgen gehad voor de bedrijfsvoering van [Bedrijf F]. De problemen waren ontwrichtend en zorgden met grote regelmaat voor onwerkbare situaties binnen [Bedrijf F]. Bovendien bleef het systeem onbetrouwbaar.

5.7 Zowel [Bedrijf F] in de persoon van [AB] als [AFNEMER] zijn zich hierover en over andere concrete onderwerpen blijven beklagen bij [LEVERANCIER]. Beide twijfelden ernstig aan de capaciteiten en kennis van [LEVERANCIER].

5.8 Eind 2018 was er nog steeds sprake van een grote hoeveelheid problemen met het systeem. [AFNEMER] en [Bedrijf F] hebben begin november 2018 hierover met [LEVERANCIER] gemaild en wilden met haar in gesprek gaan om tot een oplossing te komen. [LEVERANCIER] nam de problemen namelijk niet serieus, althans gaf deze geen hoge prioriteit.

5.9 In november 2018 vond een gesprek plaats en werden harde afspraken gemaakt over de oplevering van essentiële onderdelen. Zowel [Bedrijf F] als [AFNEMER] maakten [LEVERANCIER] duidelijk dat dit het laatste beslismoment was over de voortgang van de samenwerking met [LEVERANCIER]. Zij refereerden hierbij ook aan “5 prio hoog punten”.

5.10 In januari 2019 bleek [LEVERANCIER] slechts in het opleveren van één van deze vijf punten te zijn geslaagd. [Bedrijf F] heeft op dat moment overwogen de ontwikkeling van het systeem stop te zetten, maar heeft daar toch vanaf gezien omdat het systeem al live was.

5.11 Het hele proces om een werkend softwaresysteem te realiseren heeft inmiddels gevolgen voor de bedrijfsvoering van [AFNEMER]. Meerdere van haar klanten hebben [AFNEMER] namelijk aangegeven bepaalde bestellingen nu elders te doen, omdat het huidige (oude) systeem van [AFNEMER] niet correspondeert met het systeem van haar klanten.

5.12 Partijen zijn op 7 maart 2019 wederom samengekomen, maar tot verbazing van [AFNEMER] en [Bedrijf F] werd opnieuw een plan tot het oplossen van alle problemen gepresenteerd en werd weer een lijst met gebreken en problemen uitgewisseld. Het gesprek was om die reden zeer kort en voor [AFNEMER] was de maat toen vol.

5.13 Op 13 mei 2019 stuurde [Bedrijf F] een e-mail aan [AFNEMER] met een opsomming van een negental gebreken aan de software, welke drie jaar na de aanvang van de opdracht nog niet zijn opgelost of zelfs waren teruggekeerd als problemen.

5.14 Het vertrouwen bij [AFNEMER] in [LEVERANCIER] was inmiddels weg. [AFNEMER] zag zich genoodzaakt om een advocaat in de arm te nemen om het door haar beoogde resultaat te bereiken. [AFNEMER] stuurde via haar gemachtigde de Sommatie. Hierdoor werd [LEVERANCIER] officieel in gebreke gesteld en kreeg zij een laatste termijn om haar verplichtingen onder de Overeenkomst alsnog na te komen. Onderdeel van de Sommatie vormde de e-mail van [Bedrijf F] van 13 mei 2019 waaruit bleek dat het systeem dan nog een heel aantal onopgeloste punten bevatte.

5.15 Ook na de Sommatie bleef nakoming door [LEVERANCIER] uit. [LEVERANCIER] is dientengevolge formeel in verzuim. [AFNEMER] heeft de Overeenkomst rechtsgeldig ontbonden.

5.16 Als gevolg van de ontbinding van de Overeenkomst door [AFNEMER] ontstond een ongedaanmakingsverbintenis tot terugbetaling uit hoofde van de Overeenkomst van het reeds door [AFNEMER] aan [LEVERANCIER] betaalde bedrag. [LEVERANCIER] weigert echter tot terugbetaling over te gaan, waardoor [AFNEMER] deze procedure moest aanspannen.

  1. Het verweer van [LEVERANCIER] tegen de stellingen van [AFNEMER] en de toelichting op haar eigen vorderingen
    6.1 [LEVERANCIER] verweert zich tegen de vorderingen van [AFNEMER] als volgt. Allereerst stelt [LEVERANCIER] zich op het standpunt dat [AFNEMER] de projecten bij haar en [Bedrijf F] ten onrechte vermengt. Weliswaar zijn [Bedrijf F] en [AFNEMER] in dezelfde branche actief, maar in de praktijk werken zij op een andere manier. Daarbij geldt dat de bedrijfsprocessen van [Bedrijf F] ingewikkelder zijn dan die van [AFNEMER]. Laatstgenoemde heeft bijvoorbeeld meerdere filialen, terwijl [AFNEMER] slechts één filiaal heeft. De software moest bij [Bedrijf F] daarom in staat zijn verschillende processen aan elkaar te koppelen.

6.2 [AFNEMER] beroept zich volgens [LEVERANCIER] dus ten onrechte op de invoering van [SOFTWAREPAKKET X] bij [Bedrijf F]. Tussen [Bedrijf F] en [LEVERANCIER] bestaat een afzonderlijke overeenkomst, waarbij [AFNEMER] geen partij is. Er was sprake van twee separate implementatietrajecten die gemakkelijk naast elkaar konden worden uitgevoerd. Dit blijkt ook uit het Projectplan.

6.3 Het Vooronderzoek dat [LEVERANCIER] voor [AFNEMER] heeft uitgevoerd is specifiek op haar situatie gericht. De behoeften van [AFNEMER] op het gebied van verkoop, artikelbeheer, inkoop, logistiek en financiën werden door [LEVERANCIER] in het Vooronderzoek besproken. De bedrijfsprocessen bij [Bedrijf F] kwamen hierbij niet aan de orde.

6.4 [LEVERANCIER] heeft een aanvang gemaakt met haar werkzaamheden. [AFNEMER] en [Bedrijf F] hadden echter onderling afgesproken dat [LEVERANCIER] de software eerst bij [Bedrijf F] zou implementeren. Deze afspraak is buiten [LEVERANCIER] om gemaakt. [AFNEMER] heeft [LEVERANCIER] nadrukkelijk verzocht te wachten met de implementatie van de software. [AFNEMER] had de hoop dat als de software eerst bij [Bedrijf F] zou worden geïmplementeerd, de implementatie bij [AFNEMER] vervolgens soepel(er) zou verlopen. Dit was volgens [AFNEMER] met name het geval, omdat zij dan de kennis en ervaring van [AB] konden gebruiken bij hun eigen implementatie. [LEVERANCIER] heeft hier stilzwijgend mee ingestemd waardoor zij slechts de volgende werkzaamheden kon uitvoeren bij [AFNEMER]: de installatie en standaard inrichting van [SOFTWAREPAKKET X], een gedeelte van de conversie en het verzorgen van drie dagen opleiding.

6.5 Bij het implementeren van nieuwe systemen kan er sprake zijn van ‘hobbels op de weg’ waar op voorhand geen rekening mee is gehouden. Dit geldt niet specifiek voor de implementatie van [SOFTWAREPAKKET X] bij [Bedrijf F], maar voor de implementatie van softwareoplossingen in zijn algemeenheid. De implementatie bij [Bedrijf F] ging minder gemakkelijk dan [LEVERANCIER] in eerste instantie had ingeschat. [Bedrijf F] begreep dat een implementatie niet altijd zonder slag of stoot kan worden voltooid. Daarom heeft [LEVERANCIER] meerdere malen met [Bedrijf F] om de tafel gezeten om tot passende oplossingen te komen. [LEVERANCIER] heeft hier bijvoorbeeld op 20 juni 2017 met [Bedrijf F] over gesproken. [AFNEMER] was in de persoon van de heer [Directeur Afnemer] bij dit gesprek aanwezig, maar zijn aanwezigheid was niet noodzakelijk omdat de implementatie bij [AFNEMER] nog niet was begonnen. [LEVERANCIER] wist dat [Bedrijf F] [AFNEMER] op de hoogte hield van de voortgang van het traject, bijvoorbeeld door de heer [Directeur afnemer] in de cc van e-mailcorrespondentie met [LEVERANCIER] op te nemen. Tot het moment dat [AFNEMER] deze correspondentie trachtte te gebruiken als onderbouwing voor de door haar ingeroepen ontbinding, had [LEVERANCIER] hier geen problemen mee.

6.6 [Bedrijf F] heeft nooit een onoverkomelijk probleem van deze “hobbels” gemaakt. [LEVERANCIER] heeft met [Bedrijf F] meermalen werkafspraken gemaakt, die zij steeds is nagekomen. Alle punten binnen de software van [Bedrijf F] die moesten worden gewijzigd, zijn op de juiste manier verwerkt. [LEVERANCIER] en [Bedrijf F] hebben toen werkafspraken gemaakt voor het vervolgtraject. Dit heeft geresulteerd in een goedwerkend systeem waar [Bedrijf F] al sinds april 2018 mee werkt.

6.7 [Bedrijf F] werkt tot op heden naar tevredenheid met de nieuwe software, ongeacht wat de heer [AB] (de projectleider van [Bedrijf F]) daarover heeft verklaard richting [AFNEMER]. De heer [AB] uitte zijn klachten op persoonlijke titel en zonder medeweten van de directie van [Bedrijf F]. De directie van [Bedrijf F] is echter tevreden met de software en wil hier ook mee blijven werken. [LEVERANCIER] ziet [Bedrijf F] dan ook als een tevreden klant. Voor zover er bij [Bedrijf F] nog sprake is of was van ‘issues’ betreft dit meerwerkverzoeken die dateren uit de periode na het aangaan van de overeenkomst met [Bedrijf F].

6.8 Om te bezien of [AFNEMER] de overeenkomst met [LEVERANCIER] rechtsgeldig heeft ontbonden, moet enkel worden beoordeeld of [LEVERANCIER] ten aanzien van de overeenkomst met [AFNEMER] is tekortgeschoten. De werkzaamheden die [LEVERANCIER] bij [Bedrijf F] heeft uitgevoerd doen daarbij niet ter zake.

6.9 Pagina 5 en 6 van het Projectplan bevatten een tijdschema dat bij [AFNEMER] kon worden gevolgd. Dat de livegang van de nieuwe software bij [AFNEMER] niet conform planning op 18 april 2017 heeft plaatsgevonden, heeft zij aan zichzelf te danken. Ondanks herhaaldelijk telefonisch verzoek heeft [AFNEMER] [LEVERANCIER] voor de verdere implementatie van de software geen toegang tot haar bedrijfsvoering gegeven. [LEVERANCIER] heeft naar aanleiding van de livegang van de software bij [Bedrijf F] in april 2018, op 21 juni 2018 zelfs een aangepaste planning naar [AFNEMER] gestuurd. [LEVERANCIER] ging er namelijk vanuit dat [AFNEMER] de implementatie na de livegang bij [Bedrijf F] zou willen hervatten. Zij heeft echter geen reactie op deze nieuwe planning ontvangen.

6.10 Ook tijdens besprekingen op 25 januari 2019 en 7 maart 2019 heeft [LEVERANCIER] mondeling aan [AFNEMER] verzocht of zij met de hervatting van de implementatie kon beginnen. Met name op 7 maart 2019 heeft [AFNEMER] aangegeven dat zij niet akkoord ging met, althans geen medewerking verleende aan, de hervatting van de implementatie van de software, omdat er diverse punten in de software van [Bedrijf F] nog niet waren aangepast. [LEVERANCIER] heeft toen wederom toegelicht dat deze punten geen belemmering vormden voor het hervatten van implementatie van de software bij [AFNEMER]. In haar e-mail van 20 maart 2019 herhaalde [LEVERANCIER] deze toelichting puntsgewijs. Hiermee hoopte zij [AFNEMER] ervan te kunnen overtuigen dat niets een hervatting van de implementatie van de software in de weg stond. [LEVERANCIER] herhaalde ook dat zij verbaasd is over de houding die [AFNEMER] aanneemt. Dit gold te meer omdat zij vanuit [Bedrijf F] geen klachten over de genoemde punten heeft ontvangen. Helaas werd er door [AFNEMER] niet op het e-mailbericht gereageerd.

6.11 [AFNEMER] bleek ook niet meer bereid om telefonisch te overleggen over de implementatie. In plaats daarvan sommeerde [AFNEMER] [LEVERANCIER] op 21 mei 2019 om “uiterlijk op een termijn van zeven dagen na heden aan te tonen dat alle gebreken zijn verholpen en dat het programma voldoet aan hetgeen is overeengekomen…”. [AFNEMER] verwees hierbij naar een overzicht van gebreken dat [Bedrijf F] op 13 mei 2019 naar [AFNEMER] zou hebben gemaild. [LEVERANCIER] had op dat moment geen kennis van deze e-mail. De e-mail was niet aan haar gericht, noch was zij in de cc van deze e-mail opgenomen. Bovendien hebben deze “gebreken” wederom enkel betrekking op werkzaamheden die bij [Bedrijf F] zijn uitgevoerd, niet bij [AFNEMER].

6.12 Bij brief van 5 juni 2019 heeft [LEVERANCIER] op de Sommatie gereageerd. Hierbij gaf zij nadrukkelijk aan dat zij haar verplichtingen uit de overeenkomst nog steeds geheel wenste na te komen, maar dat zij niet binnen zeven dagen de implementatie van de software bij [AFNEMER] kan hervatten en geheel kan hebben afgerond. [LEVERANCIER] kon niet voldoen aan de onredelijke termijn die haar is gesteld. Daarom stelde [LEVERANCIER] voor om een nieuw projectplan met bijbehorend tijdschema vast te stellen, zodat op korte termijn de implementatie van de software bij [AFNEMER] kon worden hervat en afgerond. [AFNEMER] weigerde echter alle medewerking en startte direct de arbitrage.

6.13 Zelfs al zou het [LEVERANCIER] niet gelukt zijn om de aandachtspunten binnen de software van [Bedrijf F] te verbeteren, dan levert dit nog steeds geen probleem op voor de software van [AFNEMER]. [AFNEMER] ontvangt eigen software van [LEVERANCIER]. Niet alle functies binnen de systemen van [AFNEMER] en [Bedrijf F] zijn hetzelfde. Het is niet gezegd dat dezelfde aandachtspunten bij de implementatie van de software van [AFNEMER] zullen ontstaan. [AFNEMER] en [Bedrijf F] werken per slot van rekening ook allebei op een andere manier met de software. Op voorhand (dus: voor aanvang van de hervatting van de implementatie) kan [AFNEMER] niet volstaan met de eenvoudige verwijzing naar de verbeterpunten die in de software van [Bedrijf F] moesten worden doorgevoerd.

6.14 Artikel 11.1 van de Nederland ICT Voorwaarden bepaalt dat [AFNEMER] steeds alle in redelijkheid door [LEVERANCIER] gewenste medewerking zal verlenen. Daarnaast bepaalt het artikel dat [AFNEMER] door de toepasselijkheid van deze Algemene Voorwaarden erkent dat het welslagen van de werkzaamheden van [LEVERANCIER] mede afhankelijk is van een juiste en tijdige onderlinge samenwerking. Deze bepaling is voor [LEVERANCIER] van belang, omdat [LEVERANCIER] voor de levering van haar prestatie afhankelijk is van de medewerking van [AFNEMER]. [AFNEMER] laat na deze medewerking te verlenen. Zij wenst geen afspraken over de hervatting van de implementatie te maken.

6.15 [LEVERANCIER] is mitsdien niet tekortgeschoten in de nakoming van de Overeenkomst. [LEVERANCIER] heeft de implementatie van de software bij [AFNEMER] op haar uitdrukkelijke verzoek uitgesteld en dus nog geen volledige uitvoering gegeven aan de werkzaamheden zoals uiteengezet in de Overeenkomst die met [AFNEMER] is gesloten. Nu [AFNEMER] ondanks herhaald verzoek [LEVERANCIER] weigert toe te staan dat deze nakomt, is er sprake van schuldeisersverzuim. Zolang [AFNEMER] in schuldeisersverzuim verkeert, kan van verzuim aan de zijde van [LEVERANCIER] geen sprake zijn.

6.16 [AFNEMER] verzuimt voorts haar stellingen te onderbouwen met bewijsstukken. Uit niets blijkt dat [LEVERANCIER] inderdaad gebrekkige software aan [Bedrijf F] heeft geleverd. [AFNEMER] beroept zich enkel op de e-mailberichten van de heer [AB]. Als eisende partij had het op de weg van [AFNEMER] gelegen om deugdelijke bewijsstukken in het geding te brengen. Aangezien [AFNEMER] dit heeft nagelaten, ontbreekt concreet bewijs van de levering van gebrekkige software in zijn geheel.

6.17 De reconventionele vordering betreft het restant van hetgeen [AFNEMER] [LEVERANCIER] op basis van de Overeenkomst toekomt. Nu de ontbinding van de Overeenkomst geen gevolg toekomt, heeft [LEVERANCIER] recht op betaling van haar factuur.

  1. Het verweer van [AFNEMER] tegen de vorderingen van [LEVERANCIER] in reconventie
    7.1 [AFNEMER] reageert als volgt op de vorderingen van [LEVERANCIER] in reconventie. [AFNEMER] betwist dat [LEVERANCIER] haar meermaals telefonisch zou hebben verzocht om tot implementatie van [SOFTWAREPAKKET X] bij [AFNEMER] te worden toegelaten.

7.2 In aanvulling op hetgeen [AFNEMER] in conventie heeft gesteld, geldt dat haar organisatie en die van [Bedrijf F] grotendeels vergelijkbaar zijn als het gaat om de eigenschappen die het systeem moet bevatten. Hetgeen [LEVERANCIER] stelt over het verschil in complexiteit tussen [Bedrijf F] en [AFNEMER] is dus onjuist.

7.3 Uit het door [AFNEMER] geschetste feitencomplex blijkt dat [AFNEMER] erg actief betrokken is geweest bij de totstandkoming van de implementatie van [SOFTWAREPAKKET X] bij [Bedrijf F]. [LEVERANCIER] heeft [AFNEMER] zelf bij deze implementatie betrokken en heeft tijdens de implementatie bij [Bedrijf F] inhoudelijk gereageerd op opmerkingen en verzoeken van [AFNEMER].

7.4 Het beroep van [LEVERANCIER] omtrent de gevolgen van artikel 11.1 van haar algemene voorwaarden en de stelling dat [AFNEMER] onvoldoende medewerking zou hebben verleend, gaan daardoor niet op. In het licht van alle overlegde correspondentie en stukken blijkt dat [AFNEMER] van begin af aan betrokken en gemotiveerd was om het systeem tijdig en volledig volgens de gemaakte afspraken te implementeren. Bovendien heeft [AFNEMER] een e-mail overgelegd, waaruit blijkt dat zij uit eigen beweging verzoekt om haar een bepaalde versie van [SOFTWAREPAKKET X] toe te zenden.

7.5 Toen een periode van drie jaar na het tekenen van de Overeenkomst was verstreken, kon [AFNEMER] niet langer wachten op een nieuw softwaresysteem. Uit de tekst van de Sommatie blijkt dat [AFNEMER] [LEVERANCIER] niet heeft gesommeerd om binnen zeven dagen tot een volledige implementatie van [SOFTWAREPAKKET X] bij [AFNEMER] over te gaan. [AFNEMER] heeft [LEVERANCIER] slechts verzocht om binnen zeven dagen aan te tonen dat er een werkend [SOFTWAREPAKKET X] systeem voorhanden was, inclusief het meer- en minderwerk. Aangezien [LEVERANCIER] al sinds voorjaar 2017 bezig was met het implementeren van [SOFTWAREPAKKET X] bij [Bedrijf F] mocht [AFNEMER] in mei 2019 verwachten dat [LEVERANCIER] zou kunnen aantonen dat een dergelijk systeem voorhanden was.

7.6 De ingebrekestelling is voldoende gedetailleerd, maar voor zover dit niet het geval zou zijn, zou [LEVERANCIER] in het licht van deze zeer uitgebreide correspondentie op de hoogte moeten zijn van de gebreken. De ingebrekestellingstermijn is geenszins te kort, [LEVERANCIER] heeft immers reeds drie jaar de tijd gehad om een naar behoren werkend systeem te leveren. Voor zover de termijn al aan de korte kant zou zijn, geldt dat [AFNEMER] (en [Bedrijf F]) steeds hebben geklaagd en al reeds meerdere malen per e-mail en in besprekingen hebben aangegeven ontevreden te zijn en geen vertrouwen meer te hebben in de capaciteiten van [LEVERANCIER]. Zo had [AFNEMER] [LEVERANCIER] per e-mail van 13 november 2018 al te kennen gegeven dat zij geen vertrouwen meer heeft in het vermogen van [LEVERANCIER] om tot een oplossing te komen.

7.7 De ingebrekestelling was geenszins een verrassing en voor zover deze niet aan de eisen zou voldoen, kan dit [AFNEMER] in het licht van al het voorgaande redelijkerwijs niet nadelig worden aangerekend. Bovendien heeft [LEVERANCIER] geen verlenging van de termijn gevraagd aan [AFNEMER], hetgeen wel op haar weg had gelegen, indien zij meende wel te kunnen voldoen, maar niet binnen de gestelde termijn.

7.8 [LEVERANCIER] kon of wilde niet blijkbaar niet aantonen dat er een werkend [SOFTWAREPAKKET X] systeem voorhanden was.

  1. Het oordeel in conventie en reconventie
    8.1 Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie ziet het scheidsgerecht aanleiding deze vorderingen gezamenlijk te behandelen.

8.2 Tussen partijen is niet in geschil dat de basis van de Overeenkomst wordt gevormd door de keuze voor het softwarepakket [SOFTWAREPAKKET X] van [LEVERANCIER], alsmede dat met betrekking tot deze software in beperkte mate maatwerkaanpassingen moesten worden uitgevoerd die zowel voor [AFNEMER] als voor [Bedrijf F] nodig waren (het “Meerwerk”), en daarnaast in veel mindere mate maatwerkaanpassingen die alleen voor [Bedrijf F] nodig waren.

8.3 Uit de Overeenkomst blijkt dat deze een aantal leveringen en diensten betreft, te weten (op hoofdlijnen):

(a) Softwaresamenstelling (licenties op de basisversie en modules van [SOFTWAREPAKKET X]);
(b) Meerwerk (softwareaanpassingen die [LEVERANCIER] zal uitvoeren);
(c) Projectsamenstelling (projectrealisatie via implementatie);
(d) Onderhoud (ingaande 1 juli 2017).
8.4 Uit de Overeenkomst gelezen in het perspectief van het Vooronderzoek blijkt dat het daarbij overeengekomen Meerwerk voor het overgrote deel “noodzakelijk” is zowel voor [Bedrijf F] als voor [AFNEMER]. Als gevolg daarvan zal het scheidsgerecht de Softwaresamenstelling en het Meerwerk niet afzonderlijk behandelen maar als onderdeel van [SOFTWAREPAKKET X] behandelen.4

8.5 Niet ter discussie staat tevens dat [SOFTWAREPAKKET X] weliswaar bij [AFNEMER] op servers is geïnstalleerd en dat enkele cursussen aan medewerkers van [AFNEMER] zijn gegeven, maar dat de verdere uitvoering van de Overeenkomst niet volgens het Projectplan Implementatie is verlopen.

8.6 Gebleken is dat enkele maanden na het aangaan van de Overeenkomst in onderling overleg besloten is de aandacht voor de implementatie van [SOFTWAREPAKKET X] te concentreren op [Bedrijf F]. Hoewel zoals [AFNEMER] heeft gesteld en uit de door partijen overgelegde producties blijkt, [AFNEMER] in de persoon van de heer [Directeur Afnemer] hierbij wel betrokken was en bleef, werden feitelijke implementatieactiviteiten bij [AFNEMER] in verband hiermee voorlopig stilgelegd.

8.7 Tussen partijen staat ook vast dat [Bedrijf F] [SOFTWAREPAKKET X] in april 2018 in gebruik heeft genomen. Uit de door [AFNEMER] overlegde producties blijkt dat de projectleider van [Bedrijf F] hier niet (volledig) achterstond, maar tevens blijkt hieruit dat de directie van [Bedrijf F] dit besluit heeft genomen. Gesteld noch gebleken is dat [Bedrijf F] na deze livegang het gebruik van [SOFTWAREPAKKET X] heeft gestaakt. Het scheidsgerecht leidt hieruit af dat – wat er van de gestelde tekortkomingen ook zij – [SOFTWAREPAKKET X] niet ongeschikt is voor gebruik door een onderneming als [Bedrijf F].

8.8 Gelet op het bovenstaande en op de diverse onderdelen van de Overeenkomst die hiervoor onder randnummer 8.3 sub a) tot en met d) zijn genoemd, overweegt het scheidsgerecht het navolgende.

Softwaresamenstelling en Meerwerk

8.9 In de Sommatie stelt [AFNEMER] over [SOFTWAREPAKKET X] dat het “inmiddels mei 2019 (is) en (dat) cliënte (heeft) moeten vaststellen dat er nog steeds geen werkend pakket is dat bij [AFNEMER] zou kunnen worden geïmplementeerd en toegepast”. Dat [LEVERANCIER] niet in staat is gebleken om een goed werkend software systeem op te leveren zou blijken “uit een e-mail van [Bedrijf F] van 13 mei 2019 aan [AFNEMER] waarin zij een negental gebreken aan de software opsomt”. Aan de Sommatie is als Bijlage 4 toegevoegd “de meest recente lijst van [AFNEMER] met gebreken aan [SOFTWAREPAKKET X]. De gebreken op deze lijst zijn volgens de Sommatie dermate ernstig dat voortzetting van de Overeenkomst niet van [AFNEMER] kan worden verlangd, waaraan wordt toegevoegd dat “deze lijst een aanvulling op de in bijlage 3 door [Bedrijf F] genoemde gebreken” is.

8.10 Via de Sommatie wordt van [LEVERANCIER] verlangd dat deze “uiterlijk op een termijn van zeven dagen na heden [dient] aan te tonen dat alle gebreken zijn verholpen en dat het programma voldoet aan hetgeen is overeengekomen, inclusief eventueel meer- en minderwerk.” Tevens wordt aangevoerd dat “indien wordt vastgesteld dat [LEVERANCIER] er niet in is geslaagd binnen voornoemde termijn deugdelijk te presteren en alsnog haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen” de Overeenkomst zal zijn ontbonden.

8.11 In haar reactie van 5 juni 2019 stelt (de raadsman van) [LEVERANCIER] enerzijds dat [AFNEMER] deze (beweerdelijke) gebreken niet heeft kunnen vaststellen omdat die “gebreken” niet zijn te baseren op software die op basis van de Overeenkomst aan [AFNEMER] moet worden geleverd (maar, integendeel, op software die bij [Bedrijf F] in gebruik is) en anderzijds dat “de lijst feitelijk onjuist” is, onder andere omdat die gebreken opgelost waren, met de werkwijze van de gebruiker te maken hadden of nieuwe meerwerkverzoeken betroffen. Over de e-mail van [Bedrijf F] van 13 mei 2019 aan [AFNEMER], die in de Sommatie wordt genoemd, stelt [LEVERANCIER] overigens dat deze haar tot 29 mei 2019 niet bekend was.

8.12 Nu [LEVERANCIER] de door [AFNEMER] in de Sommatie gestelde gebreken (gemotiveerd) heeft betwist, is het aan laatstgenoemde om in eerste instantie aan haar stelplicht te voldoen. Deze stelplicht houdt in dat zoveel feiten moeten worden gesteld als nodig is om het ingeroepen rechtsgevolg hieruit te kunnen afleiden.

8.13 Aan deze stelplicht met betrekking tot tekortkomingen in [SOFTWAREPAKKET X] heeft [AFNEMER] niet voldaan. [AFNEMER] heeft, in het licht van de (gemotiveerde) betwisting van [LEVERANCIER] en gelet op het voorgaande en hiernavolgende, haar daarop betrekking hebbende stellingen onvoldoende onderbouwd.

8.13.1 In de eerste plaats heeft zij in de Sommatie wel verwezen naar “gebreken” maar zij heeft – gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [LEVERANCIER] – niet gesteld op welke grond sprake zou zijn van tekortkomingen die zijn terug te voeren op verplichtingen van [LEVERANCIER] uit hoofde van de Overeenkomst ten opzichte van [AFNEMER]. [AFNEMER] heeft met andere woorden niet aangegeven, laat staan aannemelijk gemaakt, dat die vermeende gebreken bij [Bedrijf F] eigenschappen van [SOFTWAREPAKKET X] betreffen die [AFNEMER] (na een toekomstige livegang bij haar) op basis van de Overeenkomst mocht verwachten of juist niet hoefde te verwachten.

8.13.2 Dat [SOFTWAREPAKKET X] tekortkomingen bevat die gebruik hiervan door [AFNEMER] onmogelijk (zullen) maken, is evenmin gesteld of gebleken. Laatstgenoemde stelt in dit geding zelf dat de processen in haar organisatie niet wezenlijk afwijken van die van [Bedrijf F], terwijl vaststaat dat [Bedrijf F] [SOFTWAREPAKKET X] in april 2018 in gebruik heeft genomen.

8.14 Nu [AFNEMER] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, komt het scheidsgerecht niet aan een bewijsopdracht toe en gaat het aan het ter zake door [AFNEMER] gedane bewijsaanbod voorbij.

8.15 Als gevolg hiervan moet worden vastgesteld dat voor zover het betreft de Softwaresamenstelling en het Meerwerk er geen sprake is van toerekenbare tekortkomingen en dat dus de Ontbinding van de Overeenkomst voor dit gedeelte van de Overeenkomst geen gevolgen heeft.

8.16 [AFNEMER] blijft mitsdien hetgeen zij terzake aan [LEVERANCIER] heeft voldaan of moest voldoen verschuldigd.

Projectsamenstelling

8.17 Uit het Vooronderzoek en de Overeenkomst blijkt dat [LEVERANCIER] de indruk heeft gewekt dat [SOFTWAREPAKKET X] relatief snel en eenvoudig bij [AFNEMER] zou kunnen worden ingevoerd, zodat deze daarvan relatief snel en eenvoudig voor haar bedrijfsvoering gebruik kon maken. Het Projectplan ging bijvoorbeeld uit van ingebruikname van dit product op 18 april 2017.

8.18 Niet alleen uit de stellingen van partijen, maar ook uit de door hen overgelegde producties blijkt dat er bij deze invoering bij [Bedrijf F] vele vraagstukken over de al dan niet correcte werking van [SOFTWAREPAKKET X] zijn ontstaan.

8.18.1 Dit heeft er niet alleen toe geleid dat [Bedrijf F] [SOFTWAREPAKKET X] niet eerder dan in april 2018 in gebruik heeft kunnen nemen, maar ook dat er zelfs nadien veel is gedebatteerd door de betrokken partijen over (aspecten van) het functioneren van [SOFTWAREPAKKET X].

8.18.2 Tevens blijkt dat zowel de heer [AB] namens [Bedrijf F] als de heer [Directeur Afnemer] van [AFNEMER] grote zorgen hebben gehad over de werking van [SOFTWAREPAKKET X] en deze zorgen meermalen per e-mail of via gesprekken bij [LEVERANCIER] hebben geuit.

8.19 Zoals [AFNEMER] heeft aangevoerd, verloor zij daardoor het vertrouwen in (de vaardigheden van) [LEVERANCIER] en het scheidsgerecht vindt het begrijpelijk dat [AFNEMER] – voordat zij [LEVERANCIER] zou toestaan [SOFTWAREPAKKET X] bij haar te implementeren – om duidelijke informatie en waarborgen vroeg. Deze vraag vindt het scheidsgerecht ook begrijpelijk, omdat bij die invoering projectmanagement van de zijde van [LEVERANCIER] nodig was en het verloop van het project bij [Bedrijf F] bepaald de indruk wekt dat de vaardigheden van [LEVERANCIER] op dit vlak ontoereikend waren. Dat blijkt ook uit de Sommatie, waarin [AFNEMER] zich op het standpunt stelt “dat [LEVERANCIER] niet heeft geleverd hetgeen is overeengekomen, dat voorzienbaar is dat zij daartoe ook niet binnen afzienbare termijn in staat is hetgeen alle reden is om de overeenkomst te beëindigen.”

8.20 In dit licht moet de Sommatie dan ook gelezen worden voor zover het gaat om het gedeelte waarin [AFNEMER] van [LEVERANCIER] wenste te vernemen of “alle gebreken in [SOFTWAREPAKKET X] waren verholpen en dat het programma voldeed aan hetgeen is overeengekomen, inclusief eventueel meer- en minderwerk”. In een Bijlage (nummer 4) had [AFNEMER] een aantal onderdelen opgesomd die naar haar mening gebreken vormden, terwijl zij tevens verwees naar een e-mail van 13 mei 2019, die zij van de heer AB] van [Bedrijf F] had ontvangen en waarin negen issues waren opgesomd. Deze bijlage bevond zich weliswaar niet bij de Sommatie maar [LEVERANCIER] heeft deze op 29 mei 2019 alsnog per e-mail van (de raadsman van) [AFNEMER] ontvangen.

8.21 In het licht van de zorgen die [AFNEMER] in mei 2019 – zo’n twee jaar na de datum van ingebruikname die in het Projectplan was vermeld – mocht hebben over het vermogen van [LEVERANCIER] om [SOFTWAREPAKKET X] zonder grote problemen bij haar organisatie te implementeren, had [LEVERANCIER] in het licht van deze terechte twijfel niet mogen volstaan met een algemene reactie hierop, zoals zij via de brief van de raadsman van [LEVERANCIER] d.d. 5 juni 2019 heeft gedaan. In die reactie wordt slechts op één issue ingegaan en daarbij wordt aangegeven dat er sprake zou zijn van “een eigen fout van [Bedrijf F] bij het herwaarderen aan ten grondslag” en dat na “een verdere uitleg aan de controller van [Bedrijf F]” de fout niet meer werd gemaakt.

8.22 Gelet op alle eerdere discussies die tussen de betrokken partijen hadden plaatsgevonden en de grote uitloop die al had plaatsgevonden, had [LEVERANCIER] op deze Sommatie op zodanige wijze dienen te reageren dat het voor [AFNEMER] duidelijk was – of had moeten zijn – dat de basis voor implementatie van [SOFTWAREPAKKET X] zodanig was dat zij geen bijzondere problemen behoefde te verwachten.

8.23 [LEVERANCIER] kon er niet mee volstaan hoofdzakelijk aan te dringen op overleg “over een update van het projectplan implementatie [AFNEMER]” omdat zij niet van [AFNEMER] mocht verwachten dat deze hieraan zou meewerken indien niet duidelijk was welke status [SOFTWAREPAKKET X] op dat moment had. Ook al heeft het scheidsgerecht hiervoor geoordeeld dat die status niet in strijd met de Overeenkomst geacht moet worden te zijn, dan nog had het op de weg van [LEVERANCIER] gelegen de terechte zorgen van [AFNEMER] over het welslagen van de implementatie daarvan in haar organisatie weg te nemen. Dit had zij kunnen doen door in ieder geval op de in de Sommatie gestelde gebreken in te gaan en aan te geven waarom deze issues naar haar mening geen gebreken in [SOFTWAREPAKKET X] opleverden.

8.24 Op basis van het bepaalde in artikel 6:80 lid 1 BW treden:

“De gevolgen van niet-nakoming [..] reeds in voordat de vordering opeisbaar is:

a. [.];
b. [.]; of
c. indien de schuldeiser goede gronden heeft te vrezen dat de schuldenaar in de nakoming zal tekortschieten en deze niet voldoet aan een schriftelijke aanmaning met opgave van die gronden om zich binnen een bij die aanmaning gestelde redelijke termijn bereid te verklaren zijn verplichtingen na te komen.”
8.25 Ten aanzien van het onderdeel Projectsamenstelling voldoet de Sommatie aan het bepaalde in artikel 6:80 lid 1 sub c en is de reactie van [LEVERANCIER] op die Sommatie, zoals vastgelegd in de brief van haar raadsman d.d. 5 juni 2019 ontoereikend. Hierdoor kon bij [AFNEMER] goede grond blijven bestaan te vrezen dat [LEVERANCIER] ten aanzien van deze diensten niet zou (kunnen) nakomen en is [LEVERANCIER] reeds op dat moment ten aanzien van (de wezenlijke verplichtingen voortvloeiende uit) deze onderdelen van de Overeenkomst tekortgeschoten. De door [AFNEMER] gevorderde terugbetaling van € 61.200 exclusief BTW is gestoeld op de ontbinding die automatisch zou intreden 14 dagen na de Ingebrekestelling, dus op 5 juni 2019, als niet aan de in de Ingebrekestelling gestelde eisen zou worden voldaan. Het scheidsgerecht acht het aannemelijk dat in die gevorderde terugbetaling besloten ligt een vordering tot het treffende van een minder verstrekkende voorziening, te weten het toewijzen van de terugbetalingsvordering voor een lager bedrag dan € 61.200 exclusief BTW. Mede in het licht daarvan acht het scheidsgerecht het mogelijk de aan die terugbetalingsvordering ten grondslag liggende ontbinding gedeeltelijk effect te doen sorteren. Aangezien [LEVERANCIER] tekort is geschoten ten aanzien van het onderdeel “Projectsamenstelling”, sorteert de ontbinding effect voor dat onderdeel. Deze ontbinding heeft tot gevolg dat partijen met ingang van 5 juni 2019 bevrijd zijn van hun verbintenissen ten aanzien van het onderdeel Projectsamenstelling. De primaire reconventionele vorderingen zullen, voor zover zij betrekking hebben op betaling voor het onderdeel Projectsamenstelling en daarop betrekking hebbende wettelijke handelsrente, mitsdien worden afgewezen. De subsidiaire vorderingen, die betrekking hebben op het door [AFNEMER] moeten verlenen van medewerking aan de implementatie van [SOFTWAREPAKKET X] en het door [AFNEMER] moeten betalen van € 6.800, zullen mitsdien ook worden afgewezen. Deze primaire en subsidiaire reconventionele vorderingen hebben immers betrekking op verbintenissen waarvan partijen als gevolg van de ontbinding van het onderdeel “Projectsamenstelling” zijn bevrijd.

8.26 Deze ontbinding heeft eveneens tot gevolg dat voor ter zake reeds nagekomen verbintenissen voor partijen een verbintenis ontstaat tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. Voor zover in het kader van het onderdeel Projectsamenstelling prestaties zijn verricht (waaronder installatiewerkzaamheden), dient [LEVERANCIER] het daarvoor door [AFNEMER] betaalde aan [AFNEMER] terug te betalen. [AFNEMER] dient op haar beurt de door [LEVERANCIER] verrichte prestaties (waaronder installatiewerkzaamheden) terug te geven. Aangezien de aard van laatstgenoemde prestaties uitsluit dat zij ongedaan worden gemaakt, treedt daarvoor op grond van art. 6:272 lid 1 BW een waardevergoeding in de plaats. Gelet op het in art. 6:272 lid 2 BW bepaalde, stelt het scheidsgerecht die waarde op nihil om de volgende redenen. Bij gebreke aan een succesvolle voltooiing van andere (zo niet alle) werkzaamheden die ten tijde van de ontbinding in het kader van het onderdeel Projectsamenstelling nog verricht moesten worden (waaronder met name werkzaamheden leidend tot een succesvolle livegang), heeft [AFNEMER] niets aan andere reeds in dat kader verrichte prestaties (waaronder installatiewerkzaamheden). Zo in de stellingen van [LEVERANCIER] gelezen moet worden dat die reeds verrichte werkzaamheden geen voorwerp van ongedaanmaking vormen, acht het scheidsgerecht een zodanig beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, in onderling verband beschouwd.

Onderhoud en overige diensten

8.27 Ten aanzien van het onderdeel “Onderhoud” van de Overeenkomst merkt het scheidsgerecht op dat deze dienst een periode van vijf jaar betrof ingaande 1 juli 2017 en dus na de bij [AFNEMER] geplande livegang op 18 april 2017.

8.28 Gesteld noch gebleken is dat [LEVERANCIER] dit onderhoud aan [AFNEMER] heeft geleverd, hetgeen ook niet voor de hand ligt, omdat deze [SOFTWAREPAKKET X] niet in gebruik heeft genomen en bij de invoering van [SOFTWAREPAKKET X] de aandacht op [Bedrijf F] was geconcentreerd. Als gevolg van de terechte ontbinding van het onderdeel Projectsamenstelling van de Overeenkomst zal [AFNEMER] [SOFTWAREPAKKET X] niet in gebruik (kunnen) gaan nemen. Het onderdeel “Onderhoud” is zodanig onlosmakelijk verbonden met het onderdeel “Projectsamenstelling” dat de ontbinding van het onderdeel “Projectsamenstelling” naar haar aard ook een ontbinding van het onderdeel “Onderhoud” tot gevolg heeft. Door het, als gevolg van eerstgenoemde ontbinding, wegvallen van [LEVERANCIER]’s verplichting [SOFTWAREPAKKET X] bij [AFNEMER] te implementeren en [AFNEMER]’s verplichting daaraan haar medewerking te verlenen, zal [SOFTWAREPAKKET X] immers niet in gebruik (kunnen) worden genomen en zal dus ook geen onderhoud daarop verricht (hoeven) worden.

8.29 Aangezien door ontbinding van het onderdeel “Onderhoud” partijen ter zake bevrijd zijn van hun verbintenissen, zullen de reconventionele vorderingen, voor zover zij betrekking hebben op betaling van het onderhoud en daarop betrekking hebbende wettelijke handelsrente, mitsdien worden afgewezen.

8.30 Voor zover in de Overeenkomst sprake is van overige diensten is niet gebleken dat [AFNEMER] deze heeft afgenomen of moest afnemen, zodat ook een eventuele reconventionele vordering die daarop is gebaseerd – een dergelijke vordering is niet duidelijk geworden voor het scheidsgerecht – wordt afgewezen.

Conclusie

8.31 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat [AFNEMER] geen aanspraak heeft op terugbetaling van een bedrag van € 28.250,00 exclusief BTW ter zake van de niet door de ontbinding getroffen onderdelen software samenstelling en meerwerk (waarbij geldt dat de post van € 4.000 betreffende het onderdeel meerwerk in de Overeenkomst op nihil is geprijsd en daarmee geen aparte vordering is).

8.32 [AFNEMER] heeft terugbetaling van een bedrag groot € 61.200 exclusief BTW gevorderd. Als gevolg hiervan komt haar een bedrag van € 32.950 exclusief BTW toe5, alsmede de wettelijke rente over dit bedrag van € 32.950, gerekend vanaf 14 dagen vanaf de datum van ontbinding (dus 19 juni 20196) tot aan de datum van voldoening.

8.33 [AFNEMER]s vordering tot “terugbetaling” van een groter bedrag dan deze som zal worden afgewezen, net als de vordering tot betaling van daarop betrekking hebbende wettelijke (handels)rente.

8.34 Ten aanzien van de vorderingen van [LEVERANCIER] in reconventie overweegt het scheidsgerecht als volgt, in aanvulling van hetgeen hiervoor daarover is overwogen. De vordering tot betaling van € 6.800,00 (exclusief BTW) correspondeert met 10% van de totale investering van € 68.000,00 en zou per 1 februari 2017 moeten worden voldaan. Van die totale investering maakten onderdeel uit de onderdelen “Projectsamenstelling” en “Onderhoud”. Voor die onderdelen is volgens de Overeenkomst € 23.360,00 respectievelijk € 26.625,00 berekend. Gelet op het feit dat [LEVERANCIER] ten tijde van de ontbinding op 5 juni 2019 nog een groot deel van de werkzaamheden uit het onderdeel “Projectsamenstelling” en alle werkzaamheden met betrekking tot het onderdeel “Onderhoud” nog niet had verricht, is aannemelijk dat de in reconventie gevorderde betaling van € 6.800,00 (exclusief BTW) op (een klein deel van) één van die twee of beide onderdelen betrekking had. Aangezien de ontbinding beide onderdelen trof en partijen als gevolg daarvan bevrijd zijn van hun verbintenissen ter zake, is [AFNEMER] op 5 juni 2019 bevrijd van haar tot die tijd bestaande verplichting tot betaling van € 6.800,00 (exclusief BTW) en eventueel ter zake verschuldigde wettelijke (handels)rente. De primaire reconventionele vorderingen zullen mitsdien worden afgewezen.

  1. Kosten rechtsbijstand
    9.1 Op grond van artikel 38 van het Reglement kan het scheidsgerecht, indien dat gevorderd is, de partij die in het ongelijk is gesteld veroordelen tot betaling van een redelijke vergoeding voor de kosten van juridische bijstand van de wederpartij, indien en voor zover deze kosten naar het oordeel van het scheidsgerecht noodzakelijk waren.

9.2 Beide partijen hebben een vordering van deze strekking ingesteld.

9.3 Nu de reconventionele vorderingen worden afgewezen zal de door [LEVERANCIER] ingestelde vordering van die strekking tevens worden afgewezen.

9.4 [AFNEMER] heeft gevorderd dat het scheidsgerecht [LEVERANCIER] veroordeelt tot betaling van alle kosten van rechtsbijstand, die zij heeft begroot op € 21.595,60 (inclusief BTW) met een voorbehoud dezer kosten nader aan te vullen en nader te specificeren. Deze kosten komen het scheidsgerecht redelijk voor. Nu de vordering van [AFNEMER] echter slechts gedeeltelijk wordt zal het scheidsgerecht die kosten ex aequo et bono vaststellen op € 10.500,- exclusief BTW.

  1. Kosten arbitrage
    10.1 De arbiters stellen de kosten van deze arbitrage vast. De kosten bedragen € [Bedrag] (excl. BTW), welk bedrag als volgt is samengesteld.

Administratiekosten SGOA (excl. BTW) € [bedrag]

Honorarium arbiters (excl. BTW) € [bedrag]

Zittingskosten/verschotten (excl. BTW) € [bedrag]

10.2 Partijen hebben reeds de volgende kosten voldaan aan de SGOA (excl. BTW):

[Afnemer]:

Administratiekosten € [bedrag]

Depot honorarium arbiters € [bedrag]

Depot verschotten € [bedrag]

Totaal € [bedrag]

[Leverancier]:

Administratiekosten € [bedrag]

Depot honorarium arbiters € [bedrag]

Depot verschotten € [bedrag]

Totaal € [bedrag]

10.3 Nu de reconventionele vordering wordt afgewezen en de conventionele vordering gedeeltelijk wordt toegewezen zal het scheidsgerecht [LEVERANCIER] veroordelen tot betaling van 60 procent van die kosten en [AFNEMER] tot 40 procent van die kosten.

10.4 Als gevolg hiervan dient [LEVERANCIER] te betalen € [Bedrag] (excl. BTW) en [AFNEMER] dient te betalen € [Bedrag] (excl. BTW).

10.5 Het batig saldo van het bij de SGOA in depot gestorte bedrag aan honorarium en verschotten bedraagt derhalve € 88,82 (excl. BTW). Het batig saldo zal de SGOA aan [AFNEMER] terugstorten.

  1. SLOTSOM
    11.1 Gelet op het vorenstaande komt het scheidsgerecht tot de volgende uitspraak:

RECHTDOENDE ALS GOEDE PERSONEN NAAR BILLIJKHEID

(I) Veroordeelt [LEVERANCIER] tot betaling van het bedrag groot € 32.950 (zegge tweeendertigduizendnegenhonderdenvijftig euro) exclusief BTW vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 19 juni 2019 tot aan de datum van voldoening.

(II) Veroordeelt [LEVERANCIER] tot betaling van een bedrag groot € 10.500 (zegge tienduizendvijfhonderd) exclusief BTW terzake van de door [AFNEMER] gemaakte kosten van rechtsbijstand;

(III) Stellen de kosten van de arbitrage vast op € [Bedrag] (excl. BTW).

(IV) Stellen vast dat het bedrag dat reeds door partijen ter zake bij de SGOA in depot is gestort, respectievelijk betaald, ad in totaal € [Bedrag] (excl. BTW) bedraagt, waarvan [AFNEMER] heeft betaald € [Bedrag] (excl. BTW) en [LEVERANCIER] € [Bedrag] (excl. BTW).

(V) Verstaan dat deze kosten met door partijen bij de SGOA in depot gestorte bedragen zullen worden verrekend.

(VI) Veroordeelt [LEVERANCIER] tot betaling van 60 procent van de kosten en [AFNEMER] tot betaling van 40 procent van de kosten van de arbitrage, hetgeen betekent dat [LEVERANCIER] aan [AFNEMER] € [Bedrag] (excl. BTW) verschuldigd is, welk bedrag binnen veertien dagen na de datum waarop deze uitspraak is gewezen dor [LEVERANCIER] aan [AFNEMER] dient te worden betaald.

(VII) Wijzen af hetgeen anders of overigens wordt gevorderd.

Aldus gewezen te Heemstede op … februari 2020.

_______ _______ _______

[Arbiter 1] [Arbiter 2] [Arbiter 3]

Footnotes:

1 zoals hierna gedefinieerd onder randnummer 3.11.

2 Voorheen formeel genaamd [Bedrijf A] B.V. met als handelsnaam ‘[Bedrijf AB]’.

3 14.18 uur.

4 Dit wordt ook gerechtvaardigd door de toelichting in de Overeenkomst op het meerwerk, namelijk dat “softwareaanpassingen die [Bedrijf AB} B.V. voor u en andere klanten uitvoert, worden te allen tijde geprogrammeerd in de standaardversie” (van [SOFTWAREPAKKET X])”.

5 € 61.200 minus € 28.250.

6 In de Ingebrekestelling “ontbindt [AFNEMER] reeds nu voor alsdan de overeenkomst per 14 dagen na dagtekening dezes … ” (dus op 5 juni 2019) en “vordert zij ongedaan making en derhalve volledige terugbetaling van al hetgeen zij tot nu toe heeft betaald, binnen 14 dagen nadien …” (dus op 19 juni 2019).