Arbitraal vonnis
In het arbitraal geding van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
- [klant] en
- [… Holding B.V.]
beide gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde van [klant] en [….Holding B.V.],
advocate te [plaats]
hierna te noemen: “[klant]”
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[leverancier]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verweerster in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde van leverancier],
advocaat te [plaats]
hierna te noemen: “[leverancier]”
hebben de arbiters:
[arbiter 1[ (voorzitter), wonende te [woonplaats]
[arbiter 2], wonende te [woonplaats]
[arbiter 3], wonende te [woonplaats]
het navolgende vonnis gewezen:
Procesgang
- Op 26 april 2013 heeft [klant] een inleidend verzoek tot arbitrage ingediend bij de Stichting Geschillenoplossing Automatisering (“SGOA”) met betrekking tot het onderhavige geschil met [leverancier]. Dit verzoek is door de SGOA op 26 april 2013 ontvangen per e-mail en op 29 april 2013 per post.
- Naar aanleiding daarvan heeft [leverancier] een kort antwoord gedateerd 13 mei 2013 ingediend, dat door de SGOA op diezelfde datum werd ontvangen per e-mail alsook op 14 mei 2013 per post.
- Bij brief van 10 juni 2013 zijn ondergetekenden:
- [arbiter 1], wonende te [woonplaats]
- [arbiter 2], wonende te [woonplaats]
- [arbiter 3], wonende te [woonplaats]
benoemd tot arbiters in dit geschil. Ondergetekenden hebben deze benoeming schriftelijk aanvaard.
- Door [klant] c.s. is op 2 juli 2013 een Memorie van Eis genomen met 39 producties. Door [leverancier] is op 21 augustus 2013 een Memorie van Antwoord tevens houdende tegenvordering genomen met 33 producties.
- Door [klant] c.s. is vervolgens op 24 september 2013 een Memorie van Antwoord in reconventie ingediend met drie nadere producties (producties 40, 41 en 42).
- Bij brief van 20 december 2013, verzonden per e-mail, zijn door [klant] c.s. nogmaals drie aanvullende producties (producties 43, 44 en 45) ingediend, aangevuld door een nadere productie (productie 46) welke vergezeld van een brief op 7 januari 2014 per e-mail is verzonden.
- Namens [leverancier] zijn op 7 januari 2014 per e-mail vier aanvullende producties ingediend (producties 34, 35, 36 en 37).
- De mondelinge behandeling vond plaats op 9 januari 2014 te Amsterdam, alwaar partijen de gelegenheid hebben gekregen hun standpunten mondeling toe te lichten. Daarbij waren aanwezig, naast de arbiters, [secretaris] en voornoemde gemachtigden van partijen:
namens [klant] c.s.:
- [A], directeur
- [B], directeur/projectleider
- [C], hoofd administratie
- [D], extern IT deskundige
namens [leverancier]:
- [E], general manager
- [F], manager customer services
- [G], IT consultant
- Ter zitting heeft [klant] bezwaar gemaakt tegen de door [leverancier] op 7 januari ingediende aanvullende producties. Hoewel de betreffende producties reeds in een eerder stadium hadden kunnen worden overgelegd, is [klant] niet in haar verdediging geschaad. [leverancier] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [klant] ingediende memorie in reconventie, nu deze naar haar mening grotendeels een verkapte memorie van repliek betreft. Arbiters hebben voor de onderhavige beslissing zich niet op nadere in voornoemde memorie opgenomen stellingen en argumentatie in conventie voor zover niet te halen uit de overige processtukken hoeven te baseren, zodat dit bezwaar kan worden gepasseerd.
- Beide partijen hebben aan de hand van een pleitnota hun standpunt nader uiteengezet, het scheidsgerecht informatie verschaft en vragen van de arbiters beantwoord. Partijen hebben hun pleitnotities overgelegd.
Bevoegdheid arbiters
- De bevoegdheid van arbiters is gebaseerd op artikel 12.2 van de FENIT voorwaarden. Dit artikel luidt:
- Arbiters zijn benoemd door het Bureau van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering bij brief van 10 juni 2013, welke benoeming door hen is aanvaard.
- De bevoegdheid van arbiters is door partijen niet betwist.
Goede mannen naar billijkheid
- De arbiters zullen ingevolge artikel 22 lid 1 Arbitragereglement Stichting Geschillenoplossing Automatisering de zaak inhoudelijk beslissen als goede mannen naar billijkheid. De ontvankelijkheid van de verschillende vorderingen wordt beoordeeld naar de regelen des rechts.
Plaats van arbitrage
- Ingevolge artikel 4 Arbitragereglement Stichting Geschillenoplossing Automatisering is de plaats van arbitrage Haarlem.
Vorderingen
- De vordering van [klant] luidt:
PRIMAIR
A. Te verklaren dat de tussen partijen gesloten overeenkomst rechtsgeldig in al hun onderdelen en geheel zijn ontbonden door de brief van 11 april 2013;
B. [leverancier] te veroordelen om binnen acht werkdagen na betekening van het te dezen te wijzen arbitraal vonnis aan [klant] tegen behoorlijk bewijs van betaling te voldoen:
- een bedrag ter zake van ontbindingsschade bestaande uit terugbetaling van alle betalingen gedaan door [klant] aan [leverancier] ad € 290.131,80 dan wel een door uw arbiters in redelijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 7 april 2013, dan wel vanaf een door uw arbiters te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 310.856,= aan schadevergoeding bestaande uit schade als gevolg van het handelen van [leverancier], dan wel een door uw arbiters vast te stellen bedrag aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW althans wettelijke rente vanaf de dag van de Memorie van Eis, dan wel vanaf een door uw arbiters te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
SUBSIDIAIR
A. De tussen partijen gesloten overeenkomsten te ontbinden;
B. [leverancier] te veroordelen om binnen acht werkdagen na betekening van het te dezen te wijzen arbitraal vonnis aan [klant] te voldoen:
- schadevergoeding bestaande uit terugbetaling van alle betalingen gedaan door [klant] aan [leverancier] ad € 290.131,80 dan wel een door uw arbiters vast te stellen bedrag te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf datum ontbinding tot aan de dag der algehele voldoening.
- een bedrag van € 310.859,= aan schadevergoeding bestaande uit schade als gevolg van het handelen van [leverancier], dan wel een door uw arbiters vast te stellen bedrag aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW althans wettelijke rente vanaf de dag van de Memorie van Eis, dan wel vanaf een door uw arbiter te bepalen datum tot een de dag der algehele voldoening.
Alles met veroordeling van [leverancier] in de kosten van het arbitraal geding en in de nakosten.
- De vordering van [leverancier] luidt:
I. Dat eiseressen bij arbitraal vonnis niet ontvankelijk worden verklaard in hetgeen primair en subsidiair gevorderd, althans dat hen zulks wordt ontzegd.
II. Dat eiseressen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag ad € 146.625,23 (inclusief BTW),= aangevuld met de wettelijke handelsrente.
III. Met veroordeling van eiseressen in alle kosten gerelateerd aan de procedure, meer in het bijzonder ter zake van honorarium arbiters en administratiekosten SGOA.
Feiten
- [klant] en [leverancier] hebben op 16 september 2010 een overeenkomst gesloten op grond waarvan [leverancier] zich heeft verplicht de implementatie van het ERP – pakket uit te voeren alsmede het programmeren van diverse in de overeenkomst gespecificeerde koppelingen (hierna de “overeenkomst”). Met […] Holding B.V. (hierna “[… Holding B.V.]”) is een gebruikslicentieovereenkomst voor de betreffende programmatuur gesloten.
- De overeenkomst is gesloten onder toepasselijk verklaring van de algemene voorwaarden van FENIT, gedeponeerd bij de griffie van de arrondissementsrechtbank te Den Haag op 3 juni 2003 onder nummer 60 / 2003 (hierna de “FENIT voorwaarden”). De overeenkomst bepaalt verder in afwijking van voornoemde voorwaarden voor zover voor het hierna volgende relevant:
a) [leverancier] neemt de totale project verantwoordelijkheid voor haar rekening (zie overeenkomst blz. 17 onder Hoofdaannemerschap)
b) [leverancier] is resultaat en budget verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de in de overeenkomst opgenomen door [leverancier] te realiseren opdracht (zie bijlage 9 bij de overeenkomst onder 5).
- De oorspronkelijk beoogde opleverdatum wordt niet gehaald. Partijen verschillen van mening over de daaraan ten grondslag liggende oorzaak.
- Op 6 mei 2011 laat [leverancier] weten aan [klant] dat ze verwacht 22 dagen extra werk te moeten besteden ten aanzien van de oorspronkelijk afgesproken 89 dagen in de overeenkomst. Tevens is er sprake van een nieuwe koppeling die zal moeten worden geprogrammeerd door [leverancier]. Partijen verschillen van mening over het moment waarop [leverancier] van de behoefte aan deze nieuwe koppeling op de hoogte werd gesteld. Vaststaat dat een en ander in ieder geval op 15 juli 2011 aan [leverancier] duidelijk moet zijn geweest op grond van een e-mail aan haar van die datum van de leverancier van de programmatuur waar de koppeling voor bedoeld was (hierna “[naam]-koppeling”).
- Op 29 september 2011 stuurt [leverancier] aan [klant] een “complete opsomming (na regelmatig overleg) gemaakt van het werk dat nog verricht moet worden om verantwoord live te gaan werken met ERP per 1 jan. a.s.” (hierna de “XX-puntenlijst”). Partijen komen overeen dat voor het afmaken van deze punten [klant] aan [leverancier] een bedrag van € 20.000 verschuldigd zal zijn.
- Bij e-mail van 19 oktober 2011 brengt [leverancier] aan [klant] een offerte uit voor de programmering van de [naam]-koppeling.
- In de loop van het jaar 2012 wordt de oplevering van de programmatuur meerdere malen uitgesteld. In oktober van dat jaar wordt door [klant] een externe IT-deskundige, [D (externe IT-deskundige)], ingeschakeld die de aan [klant] door [leverancier] geleverde programmatuur onderzoekt. [D (externe IT-deskundige)] komt, kort samengevat, tot de conclusie dat [leverancier] nog niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. De geleverde programmatuur voldoet niet aan de in de overeenkomst opgenomen specificaties. Daarenboven zijn de afspraken uit hoofde van de XX-puntenlijst nog niet volledig nagekomen.
- Op 14 november 2012 vindt een bespreking plaats tussen partijen in het bijzijn van [D (externe IT-deskundige)]. [leverancier] laat weten dat zij geen verdere werkzaamheden meer wenst te verrichten tenzij de nog openstaande facturen door [klant] volledig worden voldaan. Dit wordt door [leverancier] aan [klant] bevestigd bij brief van 16 november 2012.
- Bij brief van 17 december 2012, waaraan een kopie van het rapport van [D (externe IT-deskundige)] is gehecht, stelt de advocaat van [klant] [leverancier] formeel in gebreke en sommeert [leverancier] de implementatie van de programmatuur uiterlijk 17 maart 2013 op te leveren. [klant] deelt [leverancier] mee dat zij de overeenkomst zal ontbinden indien niet aan de sommatie zal worden voldaan.
- Op 12 maart 2013 vindt bij [klant] een test van het systeem plaats in bijzijn van partijen en [D (externe IT-deskundige)]. Volgens [klant] maakte deze test, waarbij een aantal testscenario’s wordt doorlopen, duidelijk dat het systeem op dat moment nog niet aan de overeengekomen eisen voldeed.
- Daarop wordt door [klant] aan [leverancier] nog een laatste termijn gegund tot 6 april 2013 om het systeem conform de eisen op te leveren. Bij brief van 11 april 2013 laat de advocaat van [klant] aan [leverancier] weten dat [klant] de overeenkomst ontbindt en dat als gevolg daarvan ook [… Holding B.V.] en de aan [… Holding B.V.] gelieerde bedrijven de gebruikslicentieovereenkomst met betrekking tot de computerprogrammatuur ontbinden.
Het geschil
- Het geschil tussen partijen betreft de nakoming van de overeenkomst van 16 september 2010 inzake de levering en implementatie van een ERP-systeem en de programmering van diverse koppelingen (hierna ook het “systeem”). [klant] is van mening dat zij [leverancier] rechtmatig in gebreke heeft gesteld en dat [leverancier] desondanks in gebreke is gebleven in de nakoming van de overeenkomst. [leverancier] is van mening dat de vertraging in de oplevering van het systeem te wijten is aan [klant], omdat [klant] regelmatig wijzigingen in de specificaties heeft aangebracht. Daarenboven is [leverancier] van mening dat zij niet in gebreke kon worden gesteld, aangezien [klant] zelf in verzuim verkeerde met betrekking tot de betaling van openstaande facturen.
Samenvatting standpunt [klant]
- [klant] stelt zich op het standpunt dat [leverancier] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van 16 september 2010 en dat zij op grond van de door haar verstuurde ingebrekestelling in verzuim is. [klant] heeft op die grond de overeenkomst ontbonden en heeft daarmee recht op ongedaanmaking van de door haar verrichte prestatie en vergoeding van de door haar als gevolg van de ontbinding geleden schade. Voorts stelt zij dat door haar de verschuldigdheid van de nog openstaande facturen terecht is betwist zodat zij terzake de betaling daarvan niet in verzuim was.
Samenvatting standpunt [leverancier]
- Het gros van de problemen en vertraging van het implementatietraject (hetgeen leidde tot de XX-puntenlijst) was terug te voeren op de vereiste koppelingen naar deelsystemen die niet in de overeenkomst waren opgenomen. Met regelmaat moest [leverancier] op verzoek van [klant] gerealiseerde koppelingen aanpassen aan de nieuwe, gewijzigde situatie.
- In 2012 bleven diverse door [leverancier] aan [klant] gestuurde facturen onbetaald. Op 16 november 2012 heeft [leverancier] met een beroep op de grote achterstand in de betaling van openstaande facturen haar werkzaamheden opgeschort. Aangezien al deze facturen hadden moeten worden betaald binnen 14 dagen, was [klant] ten tijde van de ingebrekestelling ter zake van betaling van deze facturen in verzuim. Volgens [leverancier] heeft [klant] nimmer tegen de facturen geprotesteerd. De conclusie van [leverancier] is dat zij niet door de ingebrekestelling namens [klant] in verzuim is geraakt. De overeenkomst kon dan ook niet worden ontbonden door [klant] en de vordering tot ongedaanmaking dient daarom te worden afgewezen.
Beoordeling
- Tussen partijen staat vast dat, ongeacht hetgeen zich voor 3 oktober 2011 heeft afgespeeld, zij op die datum middels de door [leverancier] in overleg met [klant] opgestelde XX-puntenlijst overeenstemming hebben bereikt over de punten die door [leverancier] nog moesten worden afgewikkeld en wat daarvoor nog door [klant] zou moeten worden betaald (volgens [leverancier]’s eigen stellingen: “bevroren specificaties”). Voorts staat vast dat [leverancier] bij e-mail van 19 oktober aan [klant] een offerte heeft uitgebracht voor de vervaardiging van de [naam]-koppeling, welke offerte door [klant] werd aanvaard. Bij het uitbrengen van die offerte heeft [leverancier] geen voorbehoud gemaakt inhoudende dat de oplevering van de XX-puntenlijst door deze extra werkzaamheden zou worden vertraagd.
- Het bovenstaande brengt naar de mening van arbiters met zich mee, dat de klachten van [leverancier] over de periode tot eind 19 oktober 2011 voor het oordeel over dit geschil niet relevant zijn. Evenmin is voor de beoordeling relevant dat [klant] zich bij de selectie van het door [leverancier] aangeboden systeem van deskundige bijstand had voorzien. Partijen begonnen in feite op 19 oktober 2011 met een schone lei.
- [leverancier] lijkt te stellen dat [klant] ook na oktober 2011 regelmatig wijzigingen in de projectvoorwaarden aanbracht, doch dit wordt door [klant] gemotiveerd betwist. Naar de mening van arbiters bracht het feit dat partijen waren overeengekomen dat [leverancier] budget en resultaat verantwoordelijk zou zijn met zich mee, dat [leverancier] [klant] van enige daarna door [klant] veroorzaakte vertraging in het project, dan wel door [klant] veroorzaakte wijzigingen in specificaties, duidelijk en gedetailleerd op de hoogte had moeten stellen (mede in het licht van het feit, dat [klant] voor wat betreft de [naam]-koppeling uit mocht gaan van een maximum bedrag). Daar is niet van gebleken. [klant] mocht er daarom tot het moment van ontbinding van uit gaan dat [leverancier] in ieder geval de XX-puntenlijst en de [naam]-koppeling zou opleveren voor de in oktober 2011 overeengekomen prijs. [leverancier] stelt verder nog dat haar gebrekkige prestatie te wijten zou zijn geweest aan een gebrekkige projectleiding door [klant]. Met deze klacht komt zij te laat. Niet is gebleken dat [klant], als hiervan al sprake was, door [leverancier] terzake hiervan deugdelijk in gebreke is gesteld. Dat had wel op de weg van [leverancier] gelegen nu zij contractueel de verantwoordelijkheid voor de projectleiding droeg. Hierin kan de inschakeling van een externe adviseur door [klant] geen verandering brengen.
- Voorts blijkt uit de stellingen van [leverancier] zelf, dat ten tijde van de bijeenkomst op het kantoor van [klant] op 12 maart 2013 het systeem nog niet voldeed aan de in oktober 2011 overeengekomen eisen (zie punt 53 van de conclusie van antwoord van [leverancier]). Dit is ook aannemelijk gezien het feit dat [leverancier] naar eigen zeggen haar werkzaamheden had opgeschort.
- Naar de mening van arbiters staat daarmee vast dat ook op 11 april 2013 toen [klant] tot ontbinding van de overeenkomst overging het systeem nog niet aan die eisen voldeed, nu niet is gesteld noch gebleken, dat [leverancier] na 12 maart 2013 door zou zijn gegaan met haar werkzaamheden ten behoeve van [klant]. De eigen stellingen van [leverancier] bevestigen dit, nu zij onder andere erkent dat er een oplossing voor handen was voor de performance problemen, maar dat zij deze oplossingen niet had uitgevoerd omdat naar haar mening eerst de openstaande facturen moesten worden betaald.
- Het gevolg hiervan is dat de overeenkomst inderdaad is ontbonden, tenzij [klant] geacht kan worden in verzuim te zijn geweest op het moment dat zij [leverancier] in gebreke stelde bij brief van 17 december 2012. Immers, in dat geval, kon [leverancier] op dat moment haar werkzaamheden rechtmatig opschorten (zie ook artikel 7.4 van de FENIT voorwaarden).
- Volgens [klant] had zij de betreffende openstaande facturen aan [leverancier] geretourneerd, aangezien zij van mening was, dat deze facturen onjuist waren. [leverancier] betwist, dat zij de facturen retour heeft ontvangen. Dit lijkt echter onjuist, omdat in een door de projectleider van [leverancier] opgestelde notitie van 12 oktober 2012 staat vermeld: “Mondelinge afspraak gemaakt (met [initialen persoon] en [initialen persoon]) dat [initialen persoon] op zijn werkbonnen zal vermelden welk deel van de werkzaamheden onder de XX-puntenlijst valt en welk deel extra in rekening gebracht kan worden (z = XX puntenlijst, f = de facturering conform prijsafspraak). Sinds deze datum zijn niet alle in rekening gebrachte werkzaamheden van de [initialen persoon] door de [klant] geaccepteerd en zijn factureren teruggestuurd.”
- Tijdens de mondelinge behandeling is door [leverancier] aan de hand van haar producties 34 tot en met 36 nog betoogd dat een groot aantal openstaande facturen onbetwist zouden zijn geweest, althans niet konden worden betwist. Dit is echter onjuist gebleken. Ten aanzien van alle facturen was [klant] ter zitting in staat aan te tonen dat deze onjuist waren. [leverancier] heeft een en ander niet, althans onvoldoende weersproken.
- Dat [klant] onvoldoende medewerking zou hebben verleend is wel door [leverancier] gesteld, doch dit heeft zij verder niet, althans onvoldoende, toegelicht, zodat aan deze stelling voorbij kan worden gegaan.
- De conclusie van arbiters is dan ook dat [klant] de openstaande facturen terecht heeft betwist. Daarmee komt vast te staan dat [klant] op het moment van de ingebrekestelling van [leverancier] bij brief van 16 december 2012 niet in verzuim verkeerde.
- De ingebrekestelling door [klant] van 16 december 2012 voldoet naar de mening van arbiters verder aan de daaraan te stellen eisen en de daarin voor nakoming gestelde termijn van drie maanden was niet onredelijk (mede gezien het feit dat [leverancier] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij haar werkzaamheden in 60 dagen zou kunnen afronden, indien zij die gelegenheid nog zou krijgen). Voorts was naar de mening van arbiters op dat moment duidelijk aan welke verplichtingen [leverancier] diende te voldoen.
- Nu tevens vast is komen te staan dat ook na de ingebrekestelling [leverancier] haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet is nagekomen, is de overeenkomst op 11 april 2013 door [klant] rechtmatig ontbonden.
- Als gevolg van de ontbinding zijn beide partijen verplicht tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties (artikel 6:271 BW) nu naar de mening van arbiters voldoende is aangetoond dat [leverancier] ten aanzien van de door haar te leveren prestatie in verzuim was op het moment van de ontbinding, zodat ook aan de voorwaarde opgenomen in artikel 9.5 van de FENIT voorwaarden is voldaan.
- Dit heeft op de eerste plaats tot gevolg dat [leverancier] de door haar uit hoofde van de overeenkomst van [klant] ontvangen bedragen dient terug te betalen. Door [klant] is gesteld dat zij aan [leverancier] uit dien hoofde in totaal € 290.131,80 heeft betaald, welk bedrag door [leverancier] niet is weersproken.
- Op grond van artikel 10.1 van de FENIT voorwaarden is de totale aansprakelijkheid van [leverancier] wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst beperkt tot vergoeding van directe schade tot maximaal het bedrag van de voor die overeenkomst bedongen prijs (exclusief BTW). Krachtens hetzelfde artikel valt onder directe schade in geval van ontbinding van de overeenkomst alleen – kort samengevat – (i) redelijke kosten voor het noodgedwongen operationeel houden van oude systemen, (ii) redelijke kosten gemaakt ter vaststelling van de oorzaak en de omvang van directe schade en (iii) redelijke kosten gemaakt ter voorkoming en beperking van directe schade.
- De volgende door [klant] opgevoerde, en door [leverancier] betwiste, schadeposten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze geen van alle voldoen aan de definitie van directe schade als hiervoor bedoeld:
a) Schade niet digitaal factureren
b) Kosten [bedrijfsnaam]
c) Kosten [bedrijfsnaam]
d) Kosten [D (externe IT-deskundige)]
e) Schade door bestede uren personeel [klant]
- [klant] voert daarnaast nog als schadepost op de kosten van het langer noodgedwongen operationeel houden van haar oude systeem. Uit de ter zake als productie overgelegde facturen van [bedrijfsnaam] blijkt echter niet waarvoor de op de facturen vermelde bedragen in rekening zijn gebracht. [leverancier] heeft daarom naar de mening van arbiters terecht aangevoerd dat voornoemde schadepost, nu deze niet deugdelijk is gespecificeerd, niet voor vergoeding in aanmerking kan komen.
- De door [klant] ingestelde vordering tot vergoeding van als gevolg van ontbinding geleden schade komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
De vorderingen
In conventie
- Aangezien de tussen [leverancier] en [klant] en [… Holding B.V.] gesloten overeenkomsten terecht door [klant] per 11 april 2013 zijn ontbonden, kan de door [klant] ter zake gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen. De daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverplichting brengt met zich mee dat de vordering tot terugbetaling van de reeds door [klant] betaalde bedragen uit hoofde van de overeenkomst te vermeerderen met de wettelijke rente eveneens kan worden toegewezen, met dien verstande dat niet de door [klant] gevorderde wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW van toepassing is, maar de gewone wettelijke rente van artikel 6:119 BW. De wettelijke rente zal echter worden toegewezen lopend vanaf 18 april 2013, nu dit de in de brief van 11 april 2013 namens [klant] gestelde termijn was voor betaling van het daarin gevorderde bedrag.
- De vordering tot vergoeding van geleden schade zal, zoals hiervoor toegelicht, worden afgewezen.
In reconventie
- Aangezien de tussen [leverancier] en [klant] gesloten overeenkomst terecht door [klant] per 11 april 2013 is ontbonden, kan de door [leverancier] ingestelde reconventionele vordering niet worden toegewezen.
Proceskosten
- Arbiters stellen de kosten van de onderhavige arbitrage vast op € 27.919,00 (excl. BTW). De kosten zijn samengesteld als volgt:
- registratiekosten (excl. BTW) € 900,00
- administratiekosten (excl. BTW) € 4.469,00
- honorarium arbiters (excl. BTW) € 22.050,00
- verschotten (excl. BTW) € 380,00
- kosten deponeren vonnis (BTW-vrij) € 120,00
Partijen hebben reeds de volgende kosten voldaan aan de SGOA.
[klant]
- registratiekosten (excl. BTW) € 450,00
- administratiekosten (excl. BTW) € 3.242,00
- honorarium arbiters (excl. BTW) € 25.000,00
- verschotten (excl. BTW) € 500,00
Totaal: € 29.192,00
[leverancier]
- registratiekosten (excl. BTW) € 450,00
- administratiekosten (excl. BTW) € 1.227,00
- honorarium arbiters (excl. BTW) € 7.500,00
- verschotten (excl. BTW) € 500,00
Totaal: € 9.677,00
- [klant] heeft voor administratie- en registratiekosten aan SGOA € 3.692,00 betaald (ex BTW) en heeft € 25.500,00 (excl. BTW) in het depot gestort voor het honorarium en de verschotten van arbiters. [leverancier] heeft € 1.677,00 (excl. BTW) voor administratie- en registratiekosten betaald aan SGOA en heeft € 8.000,– in het depot gestort voor het honorarium en de verschotten van arbiters. Voornoemde kosten ad € 27.919,00 (excl. BTW) zullen worden verrekend met de in depot gestorte bedragen ad € 38.869,00 (excl. BTW).
- Omdat beide partijen BTW-plichtig zijn zullen genoemde bedragen zonder BTW worden toegewezen, tenzij anders bepaald.
- Aangezien [leverancier] de stelling van [klant] dat partijen zouden hebben afgesproken dat zij ieder hun eigen kosten van juridische bijstand in deze arbitrage zouden dragen heeft betwist, en [leverancier] geen nader bewijs van haar stelling heeft aangeboden, geldt ter zake artikel 32 van het arbitragereglement Stichting Geschillenoplossing Automatisering, dat het scheidsgerecht de bevoegdheid geeft om de partij die in het ongelijk is gesteld te veroordelen tot betaling van een redelijke vergoeding voor de kosten van juridische bijstand van de wederpartij, indien en voor zover deze kosten naar het oordeel van het scheidsgerecht noodzakelijk waren. Het scheidsgerecht is van oordeel dat de door [klant] gevorderde kosten redelijk zijn en noodzakelijk waren, en acht het voorts redelijk dat de kosten van de arbitrage in conventie en reconventie, alsmede de kosten van juridische bijstand van [klant] volledig voor rekening van [leverancier], als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij, komen.
De beslissing
Het Scheidsgerecht, beslissend als goede mannen naar billijkheid:
- Verklaart voor recht dat de tussen [klant] en [… Holding B.V.] enerzijds en [leverancier] anderzijds op 16 september 2010 gesloten overeenkomsten (met inbegrip van de ter zake later gemaakte aanvullende afspraken) per 11 april 2013 zijn ontbonden;
- Veroordeelt [leverancier] om aan [klant] te crediteren en terug te betalen een bedrag groot € 290.131,80 te vermeerderen met de BTW, die overeenkomstig de onderliggende facturen destijds door [klant] is betaald, en de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 18 april 2013 tot en met de dag waarop voornoemd bedrag door [leverancier] aan [klant] wordt betaald;
- Veroordeelt [leverancier] in de kosten van deze arbitrage tot en met de deponering van dit vonnis vastgesteld op € 27.919,00 (excl. 21% BTW);
- Verstaat dat deze kosten met de door [klant] bij de Stichting Geschillenoplossing Automatisering gestorte depot ad € 25.500,00 (excl. BTW) en betaalde registratiekosten ad € 450,00 (excl. BTW) en de door [klant] aan de Stichting Geschillenoplossing Automatisering betaalde administratiekosten ad € 3.242,00 (excl. BTW) zullen worden verrekend;
- Veroordeelt [leverancier] om uit hoofde van deze kostenveroordeling te betalen aan [klant] € 18.242,00. Het batige saldo van het bij de SGOA in depot gestorte bedrag aan honorarium en onkosten en overige verschotten bedraagt derhalve € 10.950,00 (excl. BTW). SGOA zal dit bedrag, vermeerderd met 21% BTW, terugstorten aan [klant];
- Veroordeelt [leverancier] om aan [klant] de door haar gemaakte kosten van juridische bijstand ad € 38.390,78 te vergoeden.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Haarlem, 3 maart 2014
arbiter 1 (voorzitter)
arbiter 2
arbiter 3