ARBITRAAL VONNIS IN KORT GEDING

In de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [leverancier], gevestigd te [plaats],

eiseres,

gemachtigde [gemachtigde leverancier]

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [klant], gevestigd te [plaats],

gedaagde,

gemachtigde [gemachtigde klant],

hebben de arbiters

[arbiter 1], wonende te [woonplaats], [arbiter 2], wonende te [woonplaats], [arbiter 3], wonende te [woonplaats],

het navolgende vonnis in kort geding gewezen.

Het verloop van de procedure

1.1 Eiseres – hieronder mede aan te duiden als [leverancier] – heeft d.d. 20 november 1997 een inleidend verzoek tot een arbitraal kort geding ingediend bij de Stichting Geschillenoplossing Automatisering te Wassenaar. Bij dit inleidende verzoek zijn drie producties gevoegd, welke voor wat betreft de producties 1 en 3 uit een groot aantal onderdelen bestaan.

1.2 Naar aanleiding van bovengenoemd verzoek heeft het bestuur van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering de arbiters benoemd, die hun op dracht schriftelijk hebben aanvaard.

1.3 Gedaagde – hierna mede aan te duiden als [klant]- heeft een verweer – schrift ingediend, waarbij een viertal genummerde producties is overlegd, die voor wat betreft de producties 1, 3 en 4 diverse onderdelen bevatten.

1.4 Op 4 december 1997 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij was [leverancier] vertegenwoordigd door haar gemachtigde alsmede door [A], directeur van [leverancier], [B], projectmanager in dienst van [leverancier], en [C], als controller werkzaam voor [leverancier]. Van de zijde van [klant] waren ter zitting aanwezig: haar gemachtigde, [K], directeur van eiseres, [L], systeembeheerder in dienst van [klant], en [X], als advocaat werkzaam ten kantore van de gemachtigde van [klant]. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben beide partijen nog producties in het geding gebracht.

1.5 Tijdens de mondelinge behandeling op 4 december 1997 hebben de raadslieden van beide partijen verwezen naar de vonnissen, die zijn gewezen in een eerder kort geding tussen dezelfde partijen, dat is gevoerd voor eveneens door het bestuur van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering benoemde

arbiters. Zij hebben ermee ingestemd, dat de in bedoelde procedure overgelegde stukken alsmede de daarin gewezen vonnissen d.d. 16-12-1996 en 29-8-1997 in deze procedure voor arbiters beschikbaar zijn zonder dat daarop verder commentaar nodig is voorzover dit niet uitdrukkelijk ter zitting van 4-12-1997 is gegeven.

De eis van [leverancier] en het antwoord van [klant]

2.1 [Leverancier] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [klant] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het te dezen te wijzen arbitrale vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [leverancier] te voldoen het saldo van de openstaande facturen, in totaal een bedrag van Hfl. 204.966,76, te vermeerderen met de daarover verschuldigde contractuele

rente, tot aan de dag van het inleidend verzoek begroot op Hfl. 68.184,75, alsmede de contractueel verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten ad Hfl. 40.973,-, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van Hfl. 5.000,- per dag of dagdeel dat [klant] nalatig blijft aan het te dezen te wijzen vonnis gehoor te geven. Tevens vordert zij de kosten van deze procedure waaronder begrepen de kosten van rechtskundige bijstand.

2.2 [Klant] heeft geantwoord [leverancier] in haar vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren althans de door haar ingestelde vorderingen af te wijzen met veroordeling van [leverancier] in de kosten van het geding.

De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend danwel niet of onvoldoende weersproken c.q. op grond van de niet betwiste inhoud van de overgelegde producties staat tussen partijen ten processe het volgende vast.

3.1 Tussen partijen zijn op 25-10-1993/4-11-1993 en 19-1-1994 overeenkomsten gesloten met betrekking tot de koop en levering van computer hardware en de gebruiksrechten van software. Daarnaast zijn er tussen partijen diverse meerwerkovereenkomsten voor maatwerk gesloten, terwijl er eveneens een “software support contract” d.d. 1-1-1996 tussen hen van kracht is. Op al deze overeenkomsten zijn de Algemene Voorwaarden van de Branche- vereniging voor Informatietechnologie (COSSO) c.q. de Federatie van Nederlandse Brancheverenigingen voor Informatietechnologie (FENIT) van toepassing.

3.2 De uitvoering van deze overeenkomsten is tussen partijen niet bepaald glad verlopen. In het eerdere tussen partijen gewezen arbitrale vonnis d.d. 16-12-1996 is onder paragraaf 3 en in het vonnis d.d. 29-8- 1997 is onder paragraaf 5 opgenomen hoe de relatie tussen partijen zich heeft ontwikkeld. Vast staat, dat de bij de oorspronkelijke overeenkomsten gestelde opleverdata niet zijn gehaald, doch dat [klant] nu reeds meer dan twee jaar gebruik maakt van de geleverde apparatuur en de ter beschikking gestelde programmatuur, terwijl de geldende onderhoudsovereenkomst voorziet in het gratis oplossen van fouten door [leverancier], terwijl het mogelijk is om tegen betaling op verzoek van [klant] wijzigingen aan te brengen.

3.3 In de eerdere procedure tussen partijen betrof de voornaamste vordering van [klant] het door [leverancier] hervatten van de werkzaamheden aan het in de overeenkomsten tussen partijen bedoelde computersysteem en het herstellen van een groot aantal fouten, zodat het systeem uiteindelijk naar behoren zou functioneren. [Leverancier] weigerde deze werkzaamheden uit te voeren voornamelijk omdat [klant] de betaling van een groot aantal facturen had opgeschort.

3.4 Ter uitvoering van het arbitrale tussenvonnis d.d. 16-12-1996 heeft [leverancier] de werkzaamheden hervat, terwijl de door arbiters benoemde deskundige [Z] heeft vastgesteld welke van de door [klant] vermelde gebreken fouten danwel betwiste maatwerkpunten betreffen (a) en tevens de vraag heeft

beantwoord of de fouten danwel problemen binnen daartoe vastgestelde termijnen zijn hersteld (b) en of de herstelde foutmeldingen c.q. aangevulde functionaliteiten op de juiste wijze zijn getest in de configuratie van [klant] (c).

3.5 Op basis van het uitgebreide deskundigenonderzoek hebben de arbiters vastgesteld, dat het opgeleverde systeem thans als zodanig in acceptabele vorm functioneert. In het eindvonnis d.d. 29-8-1997 hebben de arbiters [leverancier] veroordeeld om 8 actiepunten in het kader van de onderhoudsovereenkomst tussen partijen uit te voeren c.q. in orde te brengen, terwijl alle overige vorderingen van [klant], voorzover zij niet zijn ingetrokken, zijn afgewezen.

3.6 De onderhavige procedure is een voortzetting van het in de eerder genoemde vonnissen behandelde geschil, waarin geen uitspraak is gedaan over:

– de prijsstelling van 37 meerwerkpunten, die door [Z] als wensen zijn gekwalificeerd, en waarvoor [leverancier] een prijsopgave dient te maken wanneer [klant] zich expliciet over de wenselijkheid van deze punten heeft uitgelaten (vgl. paragraaf 4 van het vonnis d.d. 29-8-1997), en

– de ten gunste van [leverancier] openstaande bedragen (vgl. paragraaf 8 van het vonnis d.d. 29-8-1997).

De stellingen van [leverancier]

4.1 [Leverancier] baseert haar hoofdvordering op de bovengenoemde tussen partijen vaststaande feiten en voorts op de stelling, dat [klant] een groot aantal facturen tot een bedrag van f 204.966,76 (ex BTW) onbetaald laat. Op grond van art. 2.2 van de toepasselijke COSSO-voorwaarden is [klant] gehouden deze facturen zonder verrekening of opschorting te voldoen, nu de vervaldata (30 dagen na factuurdatum) inmiddels zijn verstreken.

Het verweer van [klant]

5.1 De facturen waarop de vordering van [leverancier] betrekking heeft, worden betwist, omdat de noodzakelijke specificatie niet is ontvangen en/of de bij de facturen behorende werkbonnen niet door [klant] voor akkoord zijn ondertekend danwel onleesbaar waren.

5.2 Nu het in casu gaat om een betwiste geldvordering met betrekking tot facturen uit 1994, 1995 en 1996, terwijl er wel deelbetalingen hebben plaatsgevonden, is er geen sprake van een spoedeisend belang dat een kort geding procedure rechtvaardigt.

De ontvankelijkheidsvraag

De vordering van [leverancier] betreft een aanzienlijk bedrag, dat zij claimt naar aanleiding van voor een groot deel oude facturen, waarvan de betalingstermijn reeds lang is verstreken. Deze facturen zijn niet eerder expliciet en specifiek bestreden zodat – nu de hoofdmoot van de werkzaamheden waarop deze facturen betrekking hebben thans volgens de conclusie van de deskundige [Z] (vgl. het vonnis d.d. 29-8- 1997) in acceptabele vorm is opgeleverd – voldoende aannemelijk is, dat het gevorderde bedrag – althans voor een groot deel – door [klant] verschuldigd is. Daarbij geldt, dat de relatie van partijen voortduurt in verband met het tussen hen geldende onderhoudscontract, dat inhoudt, dat [leverancier] ook in de toekomst voor [klant] werk zal moeten verrichten, waarvoor betalingen aan [leverancier] dienen plaats te vinden. Het risico van de onmogelijkheid van restitutie aan [klant] van de door haar in deze zaak aan [leverancier] te betalen bedragen voor het geval in een bodemprocedure anders wordt geoordeeld, is dan ook beperkt. Bovendien speelt een rol, dat [leverancier] de uitvoering van haar verplichting om onderhoudswerkzaamheden te verrichten, zal opschorten wanneer (wederom) de betaling op niet danwel niet deugdelijk betwiste facturen uitblijft. Daarmee blijven partijen in een vicieuze cirkel, die door een

voorlopige voorziening kan worden doorbroken. Het onderhavige kort geding is daartoe een adequaat middel.

De relatie van partijen

7.1 Voor een juiste beoordeling van het onderhavige geschil wijzen arbiters naar het citaat uit het rapport van [Z], dat in paragraaf 5. 1 van het vonnis d.d. 29-8-1997 is opgenomen. Aan dit citaat dienen thans de door [Z] in zijn rapport als 6.2 en 6.3 aangeduide paragrafen te worden toegevoegd.

“Zoals in veel mislukte projecten ligt een belangrijke oorzaak in de manier waarop de opdrachtgever en opdrachtnemer met elkaar omgaan. De handelswijze van [klant] ([klant]) jegens [leverancier] heeft de voortgang van het project belemmerd door extreme stellingnamen omtrent de door [klant] ([klant]) verlangde functionaliteit van het standaardpakket, het overdrijven van de aard en omvang van fouten, het niet-nakomen van betalingsverplichtingen c.q. afspraken alsmede het niet deelnemen door de directie van [klant] ([klant]) aan normaal overleg, zaken die de onderzoekers ook tijdens hun onderzoek hebben ervaren.”

“Niettemin is het systeem thans geruime tijd in gebruik bij [klant] ([klant]) en is er sprake van een min of meer normale exploitatie van de automatisering, zij het dat de relatie tussen tot elkaar veroordeelde partijen vergaand verstoord is. De deskundige is van mening, dat partijen de strijdbijl dienen te begraven, een afspraak dienen te maken over de (financiële) afwikkeling van het project en zich verder dienen te concentreren op de verbetering van de informatievoorziening in het kader van een normale contractuele onderhoudssituatie.”

7.2 Met het oog op een beslissing over de betaling van openstaande facturen is bovendien het hiernavolgende gedeelte uit paragraaf 5.2 van het vonnis d.d. 29-8-1997 van belang:

“Partijen zullen nu samen verder moeten op basis van de onderhoudsovereenkomst en de openstaande facturen, die betrekking hebben op de werkzaamheden die vóór of in het kader van de door de deskundige aangegeven acties zijn uitgevoerd, zullen moeten worden betaald vooral ook omdat de toepasselijke COSSO-voorwaarden opschorting van het betalen van facturen uitsluiten.

Hierbij geldt, dat de als programma/datafout (DIP), functionele omissie (F) en systeem/hardwarefout (S) aangeduide actiepunten voor rekening van [leverancier] blijven, terwijl de punten, die als onderhoud (0) zijn gekwalificeerd binnen de op grond van dat contract geldende lumpsum vallen. Daarnaast achten arbiters het redelijk en billijk dat [klant] aan [leverancier] betaalt hetgeen laatstgenoemde als normaal ten laste van de opdrachtgever komende activiteiten in het kader van projectbegeleiding heeft verricht zoals het oplossen van gebruikersfouten en het analyseren van de meldingen voorzover deze betrekking hebben op wensen of gevolgen van gebruikersfouten. [Z] heeft een hierop betrekking hebbende uren staat van [leverancier] bezien en deze niet als onredelijk gekwalificeerd. Arbiters komt het daarom billijk voor dat [klant] het betreffende bedrag ad Hfl. 35.825, – (ex BTW) aan [leverancier] betaalt.”

7.3 Op grond van het in paragraaf 7.2 gestelde hebben arbiters in het vonnis d.d. 29-8-1997 beslist, dat alle toen nog openstaande actiepunten (acht in getal) door [leverancier] dienden te worden opgelost in het kader van de onderhoudsovereenkomst (waarvoor een jaarlijkse lumpsum wordt gedeclareerd), zodat [klant] voor de betreffende werkzaamheden geen betaling hoeft te verrichten. De hierboven bedoelde programma/datafouten (DIP), functionele omissies (F) en systeem/hardwarefouten (S) zijn met een aantal gebreken, die als onderhoud (0) zijn gekwalificeerd op bijlage F van het rapport [Z] aangegeven. Wanneer deze actiepunten door [leverancier] aan [klant] zijn gedeclareerd, is zulks ten onrechte geschied. Over de betaling van de overige actiepunten hebben partijen in de voorgaande procedure niet getwist. Daarnaast staat vast, dat met betrekking tot de activiteiten in het kader van de projectbegeleiding door arbiters de

knoop is doorgehakt en zij menen, dat het betreffende bedrag ad Hfl. 35.825,- (ex BTW) voor rekening van [klant] dient te komen.

Betwisting van de facturen

8.1 [Klant] heeft de hoogte van het totaal gevorderde bedrag betwist zonder daarvoor een nadere specificatie te geven. Aangezien het hier veelal gaat om vorderingen op grond van oude facturen, waarbij geen correspondentie is overgelegd, waaruit blijkt, dat deze facturen binnen de overeengekomen betalingstermijn zijn weersproken, ligt het vermoeden voor de hand, dat deze facturen eerst zijn geaccepteerd en pas later “pour besoin de la cause” of ten gevolge van een onzorgvuldige afhandeling van de debiteur zijn betwist. Dit vermoeden wordt ondersteund door het feit, dat de door [klant] als productie 4 bij Memorie van Antwoord overgelegde “voorbeelden van reacties op ontvangen facturen” gedateerd zijn op 27-11-1997 toen het onderhavige kort geding reeds was aangespannen en geen betrekking hebben op facturen uit 1994, 1995 en 1996, waarvan overigens de betalingstermijn van 30 dagen reeds lang is verstreken.

8.2 Het argument, dat de facturen wegens vaagheid of onduidelijkheid niet (eerder) konden worden betwist, wordt verworpen, aangezien de overgelegde kopieën alle duidelijk zijn. Overigens wanneer wel van onduidelijkheid sprake zou zijn dan had een snel verzoek om een duidelijke factuur voor de hand gelegen teneinde een eventueel protest binnen de betalingstermijn te doen plaatsvinden. Het gaat niet aan naar willekeur deelbetalingen op facturen te doen en de rest zonder argumentatie op een rekening dubieuze crediteuren te boeken. Ook passeren arbiters het argument, dat het niet ondertekend zijn van werkbonnen thans een adequate betwisting van de reeds lang geleden toegezonden facturen zou zijn. Immers [leverancier] geeft een redelijke verklaring voor het feit, dat niet alle werkbonnen door [klant] hoefden te zijn ondertekend, omdat er ook werk is gedaan in de vestigingen van [leverancier] in [plaats] en [plaats] en bovendien [leverancier] terzake werk heeft uitbesteed aan derden. [Klant] is trouwens in zijn vaagheidsverweer niet consistent, omdat zij dit verweer in het algemeen aanvoert, terwijl op een door haar overgelegd overzicht van facturen op het totaalbedrag van Hfl. 508.707,21 slechts een gedeelte groot Hfl. 56.912,- in de kolom vaag/onduidelijk is vermeld.

8.3 [Klant] heeft nog gesteld, dat zij een aanzienlijk deel van haar betalingen als lumpsum heeft voldaan om [leverancier] aan het werk te houden zonder dat deze betalingen de betekenis hadden, dat zij de toegezonden facturen erkende. Dit argument is niet eerder schriftelijk tussen partijen gewisseld en is in strijd met de betalingsvoorwaarden, die in art. 2.2 van de COSSO-voorwaarden zijn geformuleerd. Een eventuele afspraak daaromtrent zal dan ook door [klant] moeten worden bewezen. Het is evenwel aannemelijk, dat [klant] betalingen heeft opgeschort in de periode dat partijen over de uitvoering van de leverings- en opdrachtovereenkomsten problemen hadden. In dat kader moet ook het resultaat van een schikkingsonderhandeling worden gezien, die is bevestigd in brieven van de raadslieden van partijen d.d. respectievelijk 28-11-1995 en 4-12-1995. In deze brieven is gesteld, dat [klant] gedurende een aantal weken Hfl. 10.000,- per week zal betalen, terwijl in deze correspondentie door [klant] geen enkel voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de verschuldigdheid van de aan haar toegezonden facturen.

8.4 [Klant] verwijt [leverancier], dat zij de betalingen willekeurig op de openstaande facturen heeft afgeboekt en daarmee – ten onrechte – als betaling op een specifieke factuur heeft beschouwd. Naar het oordeel van arbiters is [leverancier] voorzover door [klant] als debiteur niet is aangegeven dat een betaling betrekking heeft op een specifieke factuur, vrij deze betaling af te boeken op de oudste openstaande factuur, waarvan de betalingstermijn van 30 dagen conform de COSSO-voorwaarden zonder protest zijdens [klant] is verstreken.

8.5 Ter zitting op 4-12-1997 is nog – subsidiair – naar voren gekomen, dat [klant] de door haar verschuldigde bedragen wil verrekenen met een vordering tot schadevergoeding terzake van de verlate

oplevering van het informatiesysteem [product 1]. Aan deze stelling gaan arbiters voorbij, aangezien een – niet uitgewerkte – schadevergoedingsactie ten deze een verweer betreft, dat niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, maar een langdurig en diepgaand onderzoek vereist.

8.6 [Klant] heeft de betwisting van het door [Z] redelijk geachte bedrag terzake van projectbegeleiding tijdens het deskundigenonderzoek ad Hfl. 35.825,- (ex BTW) niet gehandhaafd, zodat de betaling van dit bedrag voor toewijzing gereed ligt.

De afwikkeling van de betalingen

9.1 In het vonnis d.d. 29-8-1997 hebben de arbiters een overweging ten overvloede gegeven teneinde de afwikkeling van het geschil tussen twee partijen, die toch nog met elkaar verder moeten, te begunstigen. Ter uitwerking van die overweging en mede gelet op enerzijds de voorgaande overwegingen in dit vonnis en anderzijds de huidige situatie, waarin vaststaat, dat het systeem in een acceptabele vorm functioneert, stellen arbiters – oordelend als goede mannen naar billijkheid – vast, dat de ten tijde van het afsluiten van het onderzoek door [Z] openstaande facturen ad Hfl. 173.427,21 (ex BTW) door [klant] verschuldigd zijn. Hiervan moeten worden uitgezonderd de werkzaamheden, die betrekking hebben op de actiepunten, die in bijlage F van het rapport [Z] zijn aangeduid als programma/datafout (DIP), functionele omissie (F), systeem/hardwarefouten (S) en de punten, die onder de onderhoudsovereenkomst (0) vallen. Op [leverancier] rust de plicht aan te geven of de hierboven genoemde punten DIP, F en S niet reeds zijn gedeclareerd of apart van de onderhonds- lumpsum in rekening zijn gebracht. Als zulks het geval is dan dienen de desbetreffende factuurbedragen op het bedrag van Hfl. 173.427,21 (ex BTW) in mindering te worden gebracht. Schattenderwijs gaan arbiters er thans vanuit, dat deswege een bedrag van Hfl. 150.000,- (ex BTW) redelijk als voorschotbetaling kan dienen en daarmee nu reeds toewijsbaar is.

9.2 Het bedrag van Hfl. 35.825,- (ex BTW) – vgl. overweging 8.6 – komt tevens reeds nu voor voldoening aan [leverancier] in aanmerking.

9.3 Voor wat betreft de meerwerkpunten, die zijn aangegeven op bijlage F bij het rapport [Z], en de betaling daarvan verwijzen arbiters naar hetgeen is gesteld in het vonnis d.d. 29-8-1997 in paragraaf 4. Het komt gewenst voor de afwikkeling daarvan (a) alsmede de vaststelling van de bedragen, die zijn verschuldigd voor werkzaamheden na 12-5-1997 (de datum van het rapport [Z]) voorzover deze niet onder de onderhoudsovereenkomst vallen (b) onder leiding van arbiters te doen plaatsvinden. Zulks kan evenwel niet geschieden in het kader van dit kort geding. Naar aanleiding van een nieuw verzoek kan het desbetreffende gedeelte van de problematiek van partijen evenwel snel worden afgehandeld. Het betreft immers alleen de 37 “hangpunten” uit het rapport [Z] en hetgeen na de afsluiting van dit rapport is verricht.

De nevenvorderingen

10.1 De vordering tot het opleggen van een dwangsom kan niet worden toegewezen, aangezien [leverancier] de veroordeling van [klant] vraagt voor de betaling van een geldsom.

10.2 De vordering tot betaling van het gespecificeerde bedrag aan contractuele rente dient te worden afgewezen, aangezien de berekening daarvan moet worden betrokken bij de afwikkeling van het totaal van het door [klant] verschuldigde bedrag, waarvan bij deze uitspraak slechts een voorschot wordt toegekend.

10.3 Voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van rechtskundige bijstand is art.

2.3 van de COSSO-voorwaarden van toepassing. Dit betekent, dat [klant] aan buitengerechtelijke en gerechtelijke incassokosten, advocatenkosten daaronder begrepen, thans 15% van het toe te wijzen bedrag aan [leverancier] verschuldigd is, zijnde Hfl. 27.900,-.

10.4 De kosten van deze arbitrage worden gesteld op Hfl. 9.000,- (ex BTW) aan honorarium voor arbiters en op Hfl. 2.220,- (ex BTW) aan administratiekosten van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering, te dragen door [klant]. Het totaal van deze bedragen dient te worden overgemaakt op de rekening van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering te Wassenaar. Het bedrag dat reeds door partijen terzake bij voornoemde stichting in depot is gestort, zal op de verschuldigde arbitragekosten in mindering worden gebracht, waarbij [klant] het gedeelte dat dienaangaande door [leverancier] is betaald, aan laatstgenoemde dient te vergoeden.

Slotsom

RECHTDOENDE IN KORT GEDING ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID:

Veroordelen [klant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis aan [leverancier] te betalen een bedrag van Hfl. 185.825,- (ex BTW) (zegge: eenhonderdvijfentachtig duizend en achthonderdvijfentwintig gulden) aan hoofdsom en Hfl. 27.900,- (ex BTW) (zegge: zevenentwintig duizend en negenhonderd gulden) aan buitengerechtelijke en gerechtelijke incassokosten.

Veroordelen [klant] tot betaling van de kosten van deze arbitrage tot en met de deponering van dit vonnis vastgesteld op Hfl. 9.000,- (ex BTW) aan honorarium en verschotten van arbiters en Hfl. 2.220,- (ex BTW) voor de administratiekosten van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering te Wassenaar.

Verstaan dat deze kosten zullen worden verrekend met de door partijen bij de Stichting Geschillenoplossing Automatisering in depot gestorte bedragen. Veroordelen [klant] het gedeelte van de arbitragekosten, dat door [leverancier] op de rekening van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering in depot is gestort aan [leverancier] te vergoeden.

Compenseren de overige kosten welke verband houden met deze procedure des dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Wijzen af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te ‘s-Gravenhage op 19 december 1997.

[arbiter 1] [arbiter 2] [arbiter 3]