ARBITRAAL VONNIS

In de zaak van:

De heer [opdrachtnemer],

wonende en kantoorhoudende te [woonplaats], eiser,

advocaat-gemachtigde: [gemachtigde opdrachtnemer] te [plaats],

tegen

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [opdrachtgever], gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],

verweerder,

advocaat-gemachtigde [gemachtigde opdrachtgever] te [plaats],

heeft de arbiter,

[arbiter], wonende te [plaats],

het volgende arbitraal vonnis gewezen.

De procedure

1.1 Bij inleidend verzoek d.d. 31 maart 2005 heeft eiseres – hierna tevens aan te duiden als [opdrachtnemer] – onder overlegging van 3 genummerde producties de onderhavige arbitrage bij de Stichting Geschillenoplossing Automatisering (hierna: SGOA) aanhangig gemaakt.

1.2 Gedaagde – hierna ook te noemen [opdrachtgever] – heeft op 10 mei 2005 een kort antwoord ingezonden. Bij het kort antwoord zijn geen producties overgelegd.

1.3 Het bestuur van de SGOA heeft vervolgens de arbiter benoemd, die haar benoeming schriftelijk heeft aanvaard.

1.4 Op 29 juni 2005 heeft [opdrachtnemer] een memorie van eis genomen, vergezeld van de reeds overgelegde producties 1 tot en met 3 en met één nieuwe productie, genummerd 4.

1.5 Op 18 augustus 2005 heeft [opdrachtgever] een memorie van antwoord ingediend, waarbij zij drie genummerde producties heeft overgelegd.

1.6 Op 21 september heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Eiser zelf is daarbij

aanwezig geweest alsmede zijn advocaat [gemachtigde opdrachtnemer]. Aan de zijde van [opdrachtgever] waren aanwezig haar advocaat [gemachtigde opdrachtgever], alsmede [A] (directeur) en [B] (directeur). Als griffier was aanwezig [X], advocaat te [plaats]. Beide partijen hebben een toelichting gegeven. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [opdrachtnemer] nog een aanvullende productie overgelegd, genummerd 5. Kopie daarvan is tevens aan [opdrachtgever] overhandigd. [Opdrachtgever] heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het over leggen van deze aanvullende productie.

De bevoegdheid van arbiter

2.1 In de tussen partijen op 29 augustus 2002 gesloten overeenkomst is in artikel 16 bepaald dat alle geschillen die voortvloeien uit die overeenkomst zullen worden beslecht overeenkomstig het arbitragereglement van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering (thans geheten als sub 1.1 vermeld). Beide partijen hebben de SGOA schriftelijk verzocht niet drie, maar één arbiter aan te wijzen. Aan arbiter komt derhalve bevoegdheid toe ten aanzien van het geding.

2.2 Nu de arbiter in overeenstemming met dit reglement is benoemd, is zij bevoegd in dit geschil de partijen bindende beslissingen te nemen.

De vaststaande feiten

3.1 Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken dan wel op grond van de niet weersproken inhoud van de overgelegde producties en het verhandelde ter zitting staat tussen partijen in deze procedure het volgende vast.

3.2 Op 8 augustus 2002 heeft [opdrachtnemer] een offerte uitgebracht voor de ontwikkeling van een internet portal (“[naam] portal”). De ontwikkeling is daarbij geschat op 304 uur.

3.3 Op 29 augustus 2002 hebben partijen een overeenkomst gesloten (hierna: de Overeenkomst) op grond waarvan [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] opdracht heeft verstrekt voor de ontwikkeling van de “[naam] portal”. Daarbij is afgesproken dat de opdracht is verstrekt op basis van een voorcalculatie, maar dat afgerekend wordt op basis van nacalculatie, (artikel 1 van de Overeenkomst). Het op de dienstverlening toepasselijke tarief is tussen partijen overeengekomen op € 65,00 per uur ex BTW (artikel 3 van de Overeenkomst).

3.4 Partijen zijn verder overeengekomen dat de betalingstermijn van facturen 30 dagen na factuurdatum is en dat in geval van te late betaling per maand een rente van 1% verschuldigd is over het nog verschuldigde factuurbedrag (artikel 4 van de Overeenkomst). Eveneens in artikel 4 van de Overeenkomst hebben partijen vastgelegd dat alle gerechtelijke en buitengerechtelijke incassokosten in geval van niet – nakoming door opdrachtgever – [opdrachtgever] – van haar betalingsverplichtingen, ten laste van opdrachtgever komen en dat betalingen eerst strekken ter voldoening van rente en incassokosten en daarna ter voldoening van de (oudste) hoofdsom. Vervolgens is [opdrachtnemer] met de werkzaamheden begonnen.

3.5 Op 10 oktober 2002 heeft [opdrachtnemer] een factuur gestuurd (factuurnummer 5001) aan [opdrachtgever] voor de eerste 200 uur ontwikkeling van de [naam] portal, ad € 15.470,00 incl BTW. Op die factuur heeft [opdrachtgever] in de periode tot 9 juli 2003 voor in totaal € 9.988,80 betalingen verricht, zodat per 9 juli 2003 van die factuur nog open stond een bedrag van € 5.481,20 incl BTW.

3.6 Op 15 april 2003 heeft [opdrachtnemer] [opdrachtgever] gefactureerd (factuurnummer 5002) voor de “resterende uren ontwikkeling [naam] portal” ad € 37.437,40 incl. BTW zijnde 484 uur ad € 65,00 ex BTW. Voor de betaling van deze factuur heeft [opdrachtnemer] [opdrachtgever] meerdere herinneringen gestuurd. Op 21 mei 2003 heeft [opdrachtnemer] aan [opdrachtgever] een factuur (nummer 5003) gestuurd voor “support en uitbreidingen [naam] portal” ad € 13.845,65, incl BTW zijnde 179 uur ad € 65,00 ex BTW. Op 11 juni 2003 heeft [opdrachtnemer] aan [opdrachtgever] een factuur (nummer 5004) gestuurd voor “ontwikkeling [naam] portal versie 1.2 – NHG volgens offerte voor FBVBOV 1.2-NHG van 12-5-2003” ad € 654,50 incl BTW. Op 26 augustus 2003 heeft [opdrachtnemer] aan [opdrachtgever] een factuur (nummer 5005) gestuurd voor “ontwikkeling [naam] portal versie 1.2 – HS Volgens offerte voor

FBVBOV 1.2- HS van 27-5-2003” ad € 3.867,50 incl BTW. Op al deze factuur zijn geen betalingen verricht door [opdrachtgever].

3.7 Tussen partijen is verschil van mening ontstaan over (de uitvoering van) de werkzaamheden door [opdrachtnemer], de betaling van de openstaande facturen – op dat moment qua hoofdsom een bedrag van € 61.286,25 – en de (weigering van [opdrachtnemer] tot) afgifte van de broncodes. Op 9 september 2003 heeft [A] van [opdrachtgever] aan [B] en [opdrachtnemer] ter becommentariëring een voorstel gestuurd voor een overeenkomst (met als titel: “akte van cessie”) waarin de tussen hen gemaakte afspraken over oplossing van deze geschillen, zijn vastgelegd. In deze “akte van cessie” is in artikel 1 bepaald dat [opdrachtgever] voor alle tot 1 september 2003 verrichte werkzaamheden nog een bedrag van € 35.000,00 is verschuldigd, dat [opdrachtgever] deze vordering erkent en dat deze € 35.000,00 in 7 maandelijkse termijnen van € 5.000,00, beginnend in oktober 2003, voldaan moet worden (artikelen 1 en 2 van de “akte van cessie”). Partijen zijn verder overeengekomen dat alle vorderingen tot en met 1 september 2003 met deze € 35.000,00 verrekend zijn en dat [opdrachtgever] per direct het recht krijgt de broncodes te mogen doorontwikkelen en na betaling van de vordering, de eigendomsrechten daarvan zal verkrijgen.

3.8 In artikel 6 van de “akte van cessie” is voorzover ten deze relevant, verder nog bepaald dat vanaf datum ondertekening van de “akte van cessie” een uurtarief van € 55,00 excl BTW (in plaats van € 65,00) zou gelden en dat voor klein onderhoud nog voor een jaar een SLA zal worden gesloten. In artikel 7 van de “akte van cessie” is bepaald dat uitbreidingen aan de website door [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] kunnen worden uitbesteed, na offerte en op basis van vooruitbetaling.

3.9 Op 11 september heeft [opdrachtnemer] aan [opdrachtgever] een factuur (nummer 5006) gestuurd voor “ontwikkeling [naam] portal versie 1.5 – DSB Volgens offerte voor Appendix versie 1.5-DSB van 23-8-2003” ad € 595,00 incl BTW. Eveneens op 11 september heeft [opdrachtnemer] aan [opdrachtgever] een factuur (nummer 5007) gestuurd voor “ontwikkeling [naam] portal versie 1.3 – APK Volgens offerte voor Appendix versie 1.3-APK (verkort) van 19-8-2003” ad € 773,50 incl BTW.

3.10 Op 15 september hebben partijen de definitieve versie van de hiervoor genoemde “akte van cessie” getekend. In de definitieve versie is, in afwijking van het als productie 5 overgelegde concept, onder meer nog opgenomen dat alle in de “akte van cessie” genoemde bedragen excl BTW zijn en dat de eerste van de zeven maandtermijnen aanvangt op 5 oktober 2003 .

3.11 Tot slot op 16 december 2003 heeft [opdrachtnemer] aan [opdrachtgever] een factuur gestuurd (nummer 5008) voor “support [naam] portal maanden september en oktober” ad € 2.912,53 incl BTW, zijnde 44,5 uur ad € 55,00 ex BTW.

3.12 Facturen 5006, 5007 en 5008 hebben alle betrekking op werkzaamheden die zijn verricht na 1 september 2003 zoals door beide partijen ter zitting nog is verklaard.

3.13 In de periode vanaf 9 september 2003 heeft [opdrachtgever] in totaal nog een bedrag van € 10.900,00 incl BTW betaald, waarna het saldo van de in totaal door [opdrachtnemer] gevorderde bedragen € 35.031,03 beloopt, voor welk bedrag [opdrachtnemer] nog diverse aanmaningen heeft verstuurd, maar welk bedrag [opdrachtgever] onbetaald heeft gelaten.

De vorderingen van [opdrachtnemer] en de grondslag daarvan

4.1 [Opdrachtnemer] vordert bij vonnis [opdrachtgever] te veroordelen, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot:

– betaling van een bedrag van € 35.031,03;

– betaling van (geconvenieerde) rente (ad 1% per maand) ten bedrage van € 7.445,57;

– tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 998,00;

– veroordeling van [opdrachtgever] in de kosten van het arbitraal geding, waaronder de kosten van juridische bijstand.

4.2 [Opdrachtnemer] stelt zich op het standpunt dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan en de overeengekomen internet portal(s) tijdig en conform overeengekomen specificaties heeft opgeleverd aan [opdrachtgever]. Indien er al sprake zou zijn geweest van geschillen over de uitvoering van de werkzaamheden en de kwaliteit daarvan, zijn die geschillen in ieder geval definitief opgelost door het aangaan van de “akte van cessie”, hetgeen in feite een vaststellingsovereenkomst is, waarin partijen zijn overeengekomen dat de vordering van [opdrachtnemer] – ten tijde van het aangaan van de “akte van cessie” qua hoofdsom een bedrag van € 61.286,25 – zou worden gematigd tot € 35.000,00 excl BTW. Door het tekenen van deze akte heeft [opdrachtgever] haar betalingsverplichting jegens [opdrachtnemer] nog eens bevestigd en [opdrachtgever] dient derhalve (het saldo) van het uit hoofde van de “akte van cessie”nog verschuldigde bedrag, te voldoen. De drie facturen die nog zijn verstuurd nadat partijen de “akte van cessie” hadden gesloten, heeft [opdrachtgever] onbetwist behouden. [Opdrachtnemer] heeft ook de daarin gefactureerde werkzaamheden naar behoren uitgevoerd en ook die facturen dienen derhalve voldaan te worden.

4.3 Partijen zijn in artikel 4 van de overeenkomst van 29 augustus 2002 overeengekomen, dat in geval van te late betaling een vertragingsrente verschuldigd is van 1% per maand. Dat rentepercentage geldt, aldus [opdrachtnemer], ook voor de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de “akte van cessie”. [Opdrachtgever] dient derhalve een bedrag van € 7.445,57 te betalen aan vertragingsrente.

4.4 Aangezien [opdrachtnemer] kosten heeft moeten maken om [opdrachtgever] tot betaling van de facturen te krijgen, zoals het verzenden van sommaties, het inwinnen van inlichtingen en dergelijke, heeft [opdrachtnemer] recht op vergoeding van deze (buitengerechtelijke) kosten, waarvoor [opdrachtnemer] een bedrag van € 998,00 opvoert.

Het verweer van [opdrachtgever]

5.1 [Opdrachtgever] heeft de sub 4 geformuleerde stellingen van [opdrachtnemer] gemotiveerd betwist dan wel een andere lezing daarvan gegeven.

5.2 Volgens [opdrachtgever] heeft [opdrachtnemer] de opdracht om een internet portal te ontwikkelen, niet naar behoren uitgevoerd. [Opdrachtgever] betwist de verschuldigdheid van de facturen. [Opdrachtgever] wilde de samenwerking met [opdrachtnemer] uit ontevredenheid over de prestaties van [opdrachtnemer] (voortijdig) beëindigen, maar zag zich geconfronteerd met het feit dat [opdrachtnemer] de broncodes dan niet wilde verstrekken en [opdrachtgever] zonder die broncodes de portal niet kon voltooien. Daarop heeft [opdrachtgever] uiteindelijk maar de “akte van cessie” ondertekend om aldus de beschikking te kunnen krijgen over de broncodes. [Opdrachtgever] heeft de “akte van cessie” derhalve onder druk getekend en vindt dat [opdrachtnemer] aldus misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden; de “akte van cessie” is daarom volgens [opdrachtgever] nietig en [opdrachtgever] heeft dan ook de nietigheid ingeroepen.

5.3 Verder vindt [opdrachtgever] dat de werkzaamheden ondeugdelijk zijn uitgevoerd en dat [opdrachtnemer] het werk nimmer heeft opgeleverd. [Opdrachtgever] heeft de portal grotendeels zelf opnieuw moeten ontwikkelen en daarvoor kosten moeten maken die [opdrachtgever] wil verrekenen. De wanprestatie van [opdrachtnemer] dateerde van voor de akte van cessie, aldus [opdrachtgever]. [opdrachtnemer] zou de portal ontwikkelen voor een bedrag van € 19.760,00; [opdrachtgever] mocht

verwachten dat [opdrachtnemer] de portal ook inderdaad binnen die tijd dat bedrag zou ontwikkelen, althans zonder extreme overschrijding.

5.4 Tot slot betwist [opdrachtgever] de juistheid van de facturen en urenspecificaties. De nota van 15 april 2003 gaat uit van een uurtarief van € 65,00 terwijl dat € 55,00 hoort te zijn. In de bij de nota van 15 april behorende specificatie zijn soms meer uren geschreven dan één persoon in één dag kan werken. De uren zijn met “een vork” geschreven. De facturen die na de “akte van cessie” nog zijn gestuurd, betreffen reparatie en herstelkosten en dienen dus niet ten laste van [opdrachtgever] te komen.

5.5 In de akte van cessie is geen vertragingsrente overeengekomen, aldus nog steeds [opdrachtgever], zodat voor te late betaling van de € 35.000,00 geen rente bedongen kan worden. Ook zijn volgens [opdrachtgever] door [opdrachtnemer] geen buitengerechtelijke kosten gemaakt.

Beoordeling

6.1 Voor de beoordeling van de vordering van [opdrachtnemer] dient onderscheid gemaakt te worden voor facturen en vorderingen voor werkzaamheden verricht voor 1 september 2003 en daarna.

6.2 De tussen partijen op 15 september 2003 ondertekende “akte van cessie” is te kwalificeren als een vaststellingsovereenkomst, waarin partijen onder meer hebben afgesproken en vastgelegd welk deel van de dan nog openstaande facturen nog betaald diende te worden en wanneer. Op grond van deze vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat voor alle tot 1 september 2003 verrichte werkzaamheden [opdrachtgever] nog een bedrag van € 35.000,00 excl BTW verschuldigd is. Wat er zij van de geschillen of- vermeende – wanprestatie, of onjuiste urenspecificaties of uurtarieven voorafgaand aan het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst, op grond waarvan [opdrachtgever] de facturen niet of niet-volledig had voldaan, door het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst hebben partijen een streep gezet onder die geschillen. [Opdrachtgever] heeft zich verplicht tot betaling van een bedrag van € 35.000,00 excl BTW, te voldoen in zeven maandelijkse termijnen van € 5.000,00 excl BTW te beginnen op 5 oktober 2003. Het verweer van [opdrachtgever] dat [opdrachtnemer] de gefactureerde werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd, dat urenspecificaties en tarieven niet kloppen gaat daarom, voor wat betreft de werkzaamheden die tot 1 september 2003 zijn verricht, om die reden niet op.

6.3 Het beroep van [opdrachtgever] op nietigheid van de vaststellingsovereenkomst daar [opdrachtnemer] misbruik zou hebben gemaakt van de omstandigheden, slaagt ook niet. [Opdrachtgever] heeft zelf het concept voor de vaststellingsovereenkomst aangeleverd met het verzoek om commentaar aan [opdrachtnemer]. Gezien dat concept van 9 september en de uiteindelijk op 15 september ondertekende versie, zijn er ten opzichte van dat concept nauwelijks of geen relevante wijzigingen meer overeengekomen. Op grond van deze vaststellingsovereenkomst werd bovendien een substantiële creditering (zo’n 30%) op de openstaande nota’s afgesproken ten gunste van [opdrachtgever] en werd een reductie van € 10,00 afgesproken op het uurtarief van [opdrachtnemer]. Ook mocht [opdrachtgever] het alsnog te betalen bedrag over zeven maanden verspreid, betalen. Na deze vaststellingsovereenkomst zijn door [opdrachtgever] ook nog werkopdrachten voor uitbreidingen aan de website www.[naam].nl verstrekt aan [opdrachtnemer], hoewel [opdrachtgever] daartoe niet gehouden was en [opdrachtgever] deze uitbreidingen, waar zij inmiddels de beschikking had over de broncodes, ook zelf had kunnen verrichten of aan een derde had kunnen opdragen. Op grond hiervan kan niet worden aangenomen dat [opdrachtnemer] misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden door op 15 september 2003 deze overeenkomst met [opdrachtgever] te sluiten. Andere omstandigheden zijn niet aangevoerd door [opdrachtgever], noch is van andere omstandigheden gebleken die een grond voor een beroep op misbruik van omstandigheden zouden rechtvaardigen.

6.4 [Opdrachtgever] dient derhalve – het restant – van het per 15 september vastgestelde bedrag van € 35.000,00 excl BTW / € 41.650,00 incl BTW te voldoen. Partijen hebben afgesproken dat dit bedrag in zeven maandelijkse termijnen van € 5.000,00 excl BTW voldaan diende te worden, beginnend op 5 oktober 2003. De tweede termijn van € 5.000,00 werd derhalve opeisbaar op 5 november 2003, de vierde op 5 december 2003 en zo verder. Onjuist is de stelling van [opdrachtnemer] dat het gehele bedrag van € 35.000,00 ineens opeisbaar zou zijn, nu betaling daarvan in zeven termijnen is afgesproken. De over dit bedrag verschuldigde vertragingsrente dient dan ook berekend te worden per termijn en vanaf de datum opeisbaarheid – zijnde de vervaldatum – van die betreffende termijn. De door [opdrachtgever] na 15 september 2003 verrichte betalingen kunnen vervolgens met de aldus telkens opeisbaar geworden termijnen verrekend worden, met dien verstande dat, conform artikel 4 van de tussen partijen op 29 augustus 2002 gesloten overeenkomst, betalingen eerst strekken ter voldoening van de verschuldigde rente en van de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten en daarna in mindering worden gebracht op de oudste vordering. [Opdrachtnemer] heeft geen (enkel) inzicht verstrekt in de berekening van de door hem gevorderde vertragingsrente ad € .7.445,57. Ook ter zitting heeft [opdrachtnemer] daarover, desgevraagd, geen uitleg kunnen geven. Dat bedrag zal arbiter dan ook niet toewijzen.

6.5 Nu [opdrachtgever] niet, althans niet – volledig en niet – tijdig aan haar verplichting heeft voldaan tot betaling van de zeven termijnen van € 5.000,00 excl BTW, heeft [opdrachtnemer] recht op vergoeding van vertragingsrente. Daarbij geldt als uitgangspunt de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a lid 1 BW tenzij een andere rente is overeengekomen. In artikel 4 van de overeenkomst van 29 augustus 2002 is een rente van 1% per maand overeengekomen. De vaststellingsovereenkomst heeft betrekking op de betaling van de facturen die op grond van de overeenkomst van 29 augustus 2002 zijn verstuurd. De vertragingsrente van 1% per maand is derhalve ook van toepassing op betaling van de zeven termijnen van € 5.000,00 excl BTW en wel vanaf de vervaldata van de onderscheiden termijnen en op de wijze als in overweging 6.4 hiervoor aangegeven.

6.6 De werkzaamheden die met de drie facturen 5006, 5007 en 5008 zijn gefactureerd, zijn, zoals door beide partijen ook ter zitting nog verklaard, verricht vanaf 1 september 2003. Deze facturen vallen dus niet onder de vaststellingsovereenkomst van 15 september 2003. Gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden die zijn gefactureerd op facturen 5006, 5007 en 5008 niet zijn verricht of niet naar behoren zijn verricht. [Opdrachtgever] heeft nog gesteld dat de (beweerde) wanprestatie van voor de vaststellingsovereenkomst dateert. Desgevraagd ter zitting heeft [opdrachtgever] niet aannemelijk gemaakt dat de urenspecificaties behorend bij deze facturen en/of het toegepaste uurtarief niet juist zijn. Het verweer van [opdrachtgever] dat het gaat om reparatie – en herstelkosten gaat evenmin op, nu twee van de drie facturen daarop al geen betrekking heeft, terwijl uit de urenspecificatie bij de derde factuur niet blijkt dat het om herstel en reparatie gaat. Bovendien is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat partijen voor klein onderhoud voor een periode van één jaar nog een overeenkomst zouden sluiten. [Opdrachtgever] dient deze drie facturen dan ook te voldoen.

6.7 Alle drie de facturen hebben betrekking op werkzaamheden in verband met “[naam] portal” zodat ook deze werkzaamheden geacht kunnen worden betrekking te hebben op de algemene opdracht als beschreven in de overeenkomst van 29 augustus 2002, zodat ook hier een vertragingsrente van 1% per maand verschuldigd is en wel vanaf 30 dagen na factuurdatum.

6.8 [Opdrachtnemer] vordert aan incassokosten een bedrag van € 998,00. [Opdrachtnemer] heeft, onder meer door overlegging van drie brieven van zijn raadsman, aannemelijk gemaakt dat hij die kosten heeft moeten maken. Nu [opdrachtnemer] geen overige kosten wegens juridische bijstand vordert, in rechte dan wel daarbuiten, althans daarvan geen specificatie en onderbouwing verstrekt, komt arbiter dit bedrag niet als bovenmatig of onredelijk voor en komt het voor toewijzing in aanmerking.

De kosten van de procedure

7.1 Als in het gelijk gestelde partij heeft [opdrachtnemer] recht op vergoeding van de kosten van deze procedure.

7.2 De kosten van deze arbitrage worden gesteld op € 5.050,00 (ex BTW) aan honorarium voor arbiter en op € 539,00 (ex BTW) aan administratiekosten, benevens € 810,00 (ex BTW) aan registratiekosten van de SGOA. Het totaal van deze bedragen ad € 6.399,00 (ex BTW) dient te worden overgemaakt op de rekening van de SGOA te Rijswijk. De deponeringskosten voor het vonnis bedragen € 95,00 (incI. BTW). Als in het ongelijk gestelde partij dient [opdrachtgever] deze kosten te betalen.

7.3 De bedragen die reeds door partijen ter zake bij de SGOA in depot zijn gestort, zullen verrekend worden met hetgeen partijen dienen te betalen aan de SGOA op grond van dit vonnis.

Slotsom

Gelet op het vorenstaande komt arbiter tot de volgende uitspraak:

RECHTDOENDE ALS GOEDE MAN NAAR BILLIJKHEID:

1. Veroordeelt [opdrachtgever] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [opdrachtnemer], te betalen:

– € 41.650,00 incl BTW, zijnde zeven termijnen van € 5.950,00 incl BTW, vermeerderd met een rente van 1% per maand per termijn telkens vanaf de vervaldatum van de betreffende termijn – welke zeven vervaldata zijn 5/10/03, 5/11/03, 5/12/03, 5/1/04, 5/2/04, 5/3/04 en 5/4/04 – tot aan de dag der algehele voldoening, onder verrekening van de reeds betaalde bedragen van in totaal € 10.900,00 incl BTW waarbij de reeds betaalde bedragen eerst strekken ter voldoening van de rente en van de kosten sub 2 hierna vermeld en daarna eerst ter voldoening van de oudste termijnen;

– € 4.281,03 incl BTW, zijnde de facturen met nummers 5006, 5007 en 5008, vermeerderd met een rente van 1% per maand vanaf 30 dagen na de betreffende factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening;

2. Veroordeelt [opdrachtgever] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [opdrachtnemer] te betalen een bedrag van € 998,00 inclusief BTW wegens kosten juridische bijstand;

3. Stelt de kosten van deze arbitrage tot en met de deponering van dit vonnis vast op in totaal € 5.050,00 (ex BTW) aan honorarium en verschotten van de arbiter en € 539,00 (ex BTW) voor de administratiekosten, alsmede € 810,00 (ex BTW) aan registratiekosten van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering. De deponeringskosten voor het vonnis bedragen € 95,00 (incl. BTW). Verstaat dat [opdrachtgever] als in het ongelijk gestelde partij deze kosten aan de Stichting Geschillenoplossing Automatisering dient te betalen. Verstaat dat deze kosten met de door partijen bij de Stichting Geschillenoplossing Automatisering in depot gestorte bedragen zullen worden verrekend.

Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Compenseert de overige kosten welke verband houden met deze procedure des dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Wijzen af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te ‘s- Gravenhage op 17 oktober 2005.

[arbiter]