ARBITRAAL VONNIS

In de zaak van:

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres], gevestigd te [plaats],

eiseres,

gemachtigden [gemachtigde eiseres 1] en [gemachtigde eiseres 2],

tegen

[verweerder], tevens handelende onder de naam [verweerder], wonende te [woonplaats],

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde eiser],

hebben de arbiters,

[arbiter 1], wonende te [woonplaats], [arbiter 2], wonende te [woonplaats], [arbiter 3], wonende te [woonplaats],

het volgende arbitraal vonnis gewezen.

Het verloop van de procedure

1.1 Eiseres – hierna tevens nader aan te duiden als [eiseres] – heeft bij Inleidend Verzoek d.d. 4 november 2003 deze arbitrage aangevraagd bij de Stichting Geschillenoplossing Automatisering te

‘s-Gravenhage. Bij het verzoekschrift is één productie overgelegd.

1.2 Verweerder – hierna tevens nader aan te duiden als [verweerder] – heeft onder overlegging van één bijlage op 17 november 2003 op het verzoek geantwoord, waarna [eiseres] op 28 november 2003 door middel van een fax op dit stuk heeft gereageerd.

1.3 Het bestuur van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering heeft vervolgens de arbiters benoemd, die deze benoeming schriftelijk hebben aanvaard.

1.4 Op 1 maart 2004 heeft [eiseres] een Memorie van Eis genomen, waarbij zij 4 genummerde producties in het geding heeft gebracht, waaronder zich een kopie bevindt van een vonnis van de Rechtbank Almelo d.d. [datum]. In dit vonnis heeft de Rechtbank zich onbevoegd verklaard van het onderhavige geschil kennis te nemen.

1.5 Van de zijde van [verweerder] is op 2 april 2004 een Memorie van Antwoord ingediend.

1.6 Op 16 juli 2004 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij was [eiseres] vertegenwoordigd door haar raadsvrouwe, [gemachtigde eiseres 2], en door [A], die feitelijk de directie voert over [eiseres]. [Verweerder] was in persoon aanwezig, vergezeld van zijn gemachtigde en van [K], die samen met [verweerder] via beider “persoonlijke B.V. ‘s” aandeelhouder is van [bedrijf A], ook aan te duiden als [bedrijf A]. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [eiseres] nog een productie overgelegd.

De bevoegdheid van arbiters

2.1 Vast staat dat tussen partijen op 6 april/15 juni 1999 een “toekenningsovereenkomst” is gesloten. waarvan art. 15.2 luidt:

“Alle geschillen welke met betrekking tot deze overeenkomst mochten bestaan, zullen worden beslecht door de Stichting Geschillenoplossing Automatisering te Wassenaar.”

2.2 [Eiseres] heeft de zaak voor de Rechtbank Almelo aanhangig gemaakt, doch deze Rechtbank heeft bij vonnis van [datum] zich onbevoegd verklaard van de vordering van [eiseres] kennis te nemen en in haar overwegingen aangegeven dat het onderhavige geschil aan de Stichting Geschillenoplossing Automatisering dient te worden voorgelegd. Partijen hebben in dit vonnis berust en hebben ter zitting verklaard de bevoegdheid van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering te accepteren. Als gevolg hiervan zijn de arbiters bevoegd in deze zaak de partijen bindende beslissingen te nemen.

De vaststaande feiten

Tussen partijen staat als erkend dan wel als niet of niet voldoende weersproken c.q. op grond van de niet weersproken inhoud van de overgelegde producties en het verhandelde ter zitting het volgende vast:

3.1 [Eiseres] komt voort uit de in 1997 opgerichte [stichting A]. [Eiseres] begeleidt IT bedrijven met generieke softwareproducten en een internationale markt van startfase naar gefaseerde groei met een uniek concept van business coaching. kennisinbreng en kapitaal. Fondsdirecteuren en coaches van [eiseres] zijn entrepreneurs en begeleiden IT bedrijven met commerciële ondersteuning vanuit de visie “leren door te doen”. IT bedrijven maken gebruik van het uitgebreide [eiseres]-netwerk en hebben directe toegang tot venture capitalists.

3.2 Bij de oprichting van [eiseres] heeft de [stichting A] blijkens een aanhangsel van de oprichtingsakte, verleden op 14 augustus 2002 voor [X], notaris te [plaats], in het geplaatste kapitaal van de B.V. deelgenomen door een storting in natura, welke bestaat uit een serie door de Stichting verstrekte leningen. Onder deze leningen staat [verweerder] vermeld voor een bedrag van € 45.378,-.

3.3 Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Veluwe en Twente d.d. 30 mei 2003 stond tot 4 februari 2003 een eenmanszaak met de handelsnaam [verweerder] ingeschreven als een onderneming, die wordt gedreven voor rekening van [verweerder] en welke is gevestigd op zijn adres. Deze onderneming is met ingang van 1 januari 2003 opgeheven.

3.4 [Verweerder] (handelende onder de naam [verweerder]) heeft een softwareprogramma ontwikkeld dat het handmatig bestellen in een supermarkt automatiseert. Volgens zijn opgave is het pakket in de loop van de tijd uitgegroeid tot meer dan alleen een bestelsysteem. Het wordt daarom als [product 1] aangeduid.

[Product 1] is ontwikkeld met het oog op “supply chain” integratie, reductie van voorraad terwijl out-of- stock zoveel mogelijk wordt vermeden.

3.5 [Verweerder] zocht investeerders voor de ontwikkeling van [product 1] en heeft daartoe begin 1998 een bijeenkomst bezocht, die was belegd door [stichting A] waarin ondernemers over de werking van [stichting A] via een powerpoint presentatie van 16 pagina’s werden geïnformeerd. Dit contact heeft ertoe geleid, dat de Stichting aan [verweerder] een lening heeft toegekend van NFL 100.000,- waarvan op 18 september 1998 NLG 15.000,- en op 23 december 1998 nog eens NLG 15.000,- werden uitbetaald.

3.6 Tussen [stichting A] en [verweerder] is op 6 april/15 juni 1999 een toekenningsovereenkomst gesloten, waarin partijen zijn overeengekomen, dat [eiseres] aan [verweerder] NLG 100.000,- als lening verstrekt teneinde [verweerder] in staat te stellen [product 1] binnen afzienbare tijd te verwezenlijken. Ter uitvoering van deze overeenkomst zijn vervolgens nog op 22 juni 1999 een derde tranche ad NLG 35.000,- en op 23 december 1999 een vierde tranche ad NLG 35.000,- aan [verweerder] overgemaakt.

3.7 De toekenningsovereenkomst houdt onder meer in:

“Artikel 3 – Rente, Duur, Aflossing

3.1 De Lening draagt een rente gelijk aan het promesse disconto ingaande op de datum van de toekenning van de eerste tranche. Rente is verschuldigd over het verstrekte, nog niet afgeloste deel van de Lening.

3.2 De betaling van de rente vindt jaarlijks plaats op of voor 31 december van enig jaar, voor het eerst op 31 december van dit jaar.

3.3 De Lening eindigt van rechtswege 4 jaren na datum van de toekenning van de eerste tranche.

3.4 De Lening zal worden afgelost in 3-maandelijkse termijnen van Hfl. 15.000,- ingaande 3 jaren na de datum van de toekenning van de eerste tranche.

3.5 ( … )

Artikel 4 – Kwijtschelding

4.1 De in artikel 3.4 opgenomen aflossingsverplichting van de Lening voor Deelnemer zal komen te vervallen door kwijtschelding, ingeval van een uitgesproken faillissement ( … ); non-profitabiliteit gemeten aan de doelstellingen, uitgangspunten, randvoorwaarden en toetsingscriteria van het Project op enig moment tijdens deze overeenkomst.

4.2 Onder non-profitabiliteit in deze overeenkomst wordt verstaan hetgeen [stichting A] hierover zelf eenzijdig, niet in rechte aantastbaar, in aanmerking wenst te nemen bij beoordeling van de doelstellingen, uitgangspunten, randvoorwaarden en toetsingscriteria, met welk eenzijdig oordeel de Deelnemer zich, in het licht van het charitieve (bedoeld is: charitatieve, arb) karakter van stichtingsdoelstellingen, zich hierbij op voorhand akkoord verklaart.

Artikel 11 – Overdracht van rechten

11.1 [Stichting A] is te allen tijde gerechtigd om haar vordering uit hoofde van deze overeenkomst dan wel rechten die uit deze overeenkomst mochten voortvloeien geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een derde. Voor zover vereist, verleent Deelnemer hierbij zijn onherroepelijke toestemming daartoe op voorhand. Deelnemer zal desgewenst alle handelingen verrichten teneinde zodanige overdracht te bewerkstelligen.”

3.8 [Verweerder] heeft de eerste rentenota d.d. 31 december 2000 ad NLG 3.750,- aan [stichting A] voldaan. Nadien door [eiseres] gevorderde rentebedragen en aflossingen heeft [verweerder] onbetaald gelaten.

3.9 Bij brief van 6 februari 2003 heeft [eiseres] [verweerder] in gebreke gesteld met betrekking tot de betaling van rente en de aflossing van de lening.

3.10 In 2002 is [verweerder] een samenwerking aangegaan met [K]. Met het oog op de vervolgfinanciering en de verdere ontwikkeling van [product 1] is door [verweerder] samen met [K] medio 2002 de besloten vennootschap [bedrijf A] – verder aan te duiden als [bedrijf A] – opgericht. [Verweerder] heeft [product 1] in [bedrijf A] ingebracht. Gedurende enige tijd in 2002 zijn door [eiseres] en [bedrijf A] onderhandelingen gevoerd met betrekking tot de vervolgfinanciering en de verdere ontwikkeling van [product 1], doch deze onderhandelingen hebben niet tot een resultaat geleid.

3.11 Sinds eind 2002 heeft [bedrijf A] een website in de lucht, waarop zij [product 1] aankondigt. De site bevat onder meer de volgende tekst:

“[Product 1] is een nieuwe partij op de markt van detailhandelsautomatisering. In eigen ontwikkeling is een logistieke applicatie ontwikkeld waarmee de detaillist zijn bevoorradingsketen kan optimaliseren. Onze applicatie, genaamd [product 1] is een oplossing waarmee het voorraadbeheer voor detaillisten geoptimaliseerd wordt. …”

De slotzin luidt:

“Verderop zal [bedrijf A] zijn filosofie t.a.v. voorraadbeheer en geboden functionaliteit van de oplossing verder toelichten, zodat u een beeld krijgt van de strategische mogelijkheden van vraagvoorspelling zoals

[product 1] dit in de praktijk toepast.”

De vordering van [eiseres]

4.1 [Eiseres] vordert de veroordeling van [verweerder] tot betaling aan haar van:

a. De hoofdsom van € 45.378,02, vermeerderd met de contractuele rente over de jaren 2000, 2001, 2002 en voor wat betreft 2003 over de periode van 1 januari tot 6 maart tot een bedrag van € 5.551,27;

b. De wettelijke rente over het bedrag van € 45.378,02 van 6 maart 2003 tot aan de dag der voldoening;

c. Een nader vast te stellen schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de toekenningsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van 1 maart 2004 tot aan de dag van betaling;

d. De kosten van deze procedure.

4.2 [Eiseres] baseert haar vordering op de in de paragraaf 3 genoemde tussen partijen vaststaande feiten – voor zover deze daartoe van belang zijn – en voorts op de volgende stellingen:

4.2.1 Jaarlijks op of voor 31 december van enig jaar, voor het eerst op 31 december 1999, is [verweerder] aan [eiseres] rente verschuldigd geworden, die hij met uitzondering van de eerste betaling d.d. 31 december 2000 ad NLG 3.750,-, welke betrekking heeft op het jaar 1999, nalaat te betalen.

4.2.2 Volgens art. 3.4 van de toekenningsovereenkomst dient de lening te worden afgelost in drie maandelijkse termijnen van NLG 15.000,-, ingaande drie jaren na de datum, van de toekenning van de eerste tranche. Dit betekent, dat de eerste aflossing van NLG 15.000,- uiterlijk op 18 september 2001 aan [eiseres] moest zijn betaald. De zevende en laatste aflossing ad NLG 10.000,- is vervallen op 18 maart 2002. [Verweerder] heeft evenwel niets afgelost.

4.2.3 Wegens wanprestatie van [verweerder] heeft [eiseres] schade geleden, omdat zij extra kosten heeft moeten maken ter financiering van het aan [verweerder] uitstaande krediet en deze gelden bovendien niet zoals gepland heeft kunnen aanwenden voor nieuwe investeringen.

Het verweer van [verweerder]

5.1 [Verweerder] concludeert [eiseres] in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans deze aan haar te ontzeggen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.

5.2 [Verweerder] heeft de onder paragraaf 4.2 geformuleerde stellingen van [eiseres] gemotiveerd betwist. Hij voert daartoe – zakelijk weergegeven – met name aan:

5.2.1 [Verweerder] heeft geen toestemming gegeven aan de [stichting A] tot overdracht van haar vordering op hem aan [eiseres]. Bovendien betwist [verweerder] dat de overdracht van de vordering op hem rechtsgeldig aan de BV heeft plaatsgevonden. Aangezien hij daarom twijfelt aan wie de betaling moet geschieden, beroept [verweerder] zich op het recht om de betaling op te schorten.

5.2.2 Bij [verweerder] is de verwachting gewekt, dat het hem verstrekte bedrag tot ontwikkeling van het [product 1] als een gift moest worden beschouwd. Op grond van een mededeling van de toenmalige bestuurder van de Stichting, [E], heeft [verweerder] geconcludeerd, dat het in feite om een schenking ging.

5.2.3 Subsidiair ten aanzien van het sub. 5.2.2 gevoerde verweer stelt [verweerder], dat terugbetaling van het ontvangen bedrag alleen hoeft plaats te vinden als het product succesvol is. [Product 1] is tot dusver echter niet succesvol en winstgevend geweest. Daarnaast beroept hij zich op art. 4 van de toekenningsovereenkomst, waarin de mogelijkheid van kwijtschelding wordt gegeven.

5.2.4 Meer subsidiair stelt [verweerder], dat op dit moment niet tot opeising van het gehele bedrag kan worden overgegaan, omdat de tweede termijn voor de terugbetaling pas vervalt op 23 december 2004.

5.2.5 De vordering tot schadevergoeding is op geen enkele wijze onderbouwd.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van [eiseres]

6.1 Ten aanzien van de sub. 5.2.1 gestelde verweren van [verweerder] is van belang, dat uit de vaststaande feiten, die zijn weergegeven in paragraaf 3.2, blijkt, dat de Stichting haar vordering op [verweerder] rechtsgeldig heeft ingebracht in [eiseres]. De Stichting ontleende aan art. 11 van de toekenningsovereenkomst het recht om haar vorderingen uit hoofde van die overeenkomst aan een derde over te dragen. De tekst van dit artikel geeft aan, dat [verweerder] daartoe op voorhand zijn onherroepelijke toestemming heeft gegeven. Het is niet relevant of de Stichting vóór de ondertekening van de toekenningsovereenkomst over deze mogelijke overdracht met [verweerder] heeft gesproken. Met de ondertekening van de overeenkomst heeft [verweerder] deze mogelijke overdracht geaccepteerd. [Eiseres] heeft bij brief van 27 januari 2003 van deze overdracht aan [verweerder] mededeling gedaan. Dit betekent dat het [verweerder] vanaf dat moment voor de betalingen van rente en aflossing (inclusief de alstoen reeds achterstallige betalingen) bekend was aan wie, waar en hoe hij die betalingen moest verrichten.

6.2 [Verweerder] merkt in de stukken op, dat hij redelijke gronden heeft om te twijfelen aan de overdracht van de vordering, omdat door [eiseres] niet een gewaarmerkt uittreksel van de akte van overdracht en de onderliggende titel is overgelegd. Deze op art. 3:94 lid 3 BW gebaseerde opmerking komt arbiters in dit geval bijzonder vreemd voor, omdat de kopie van de notariële akte van oprichting van [eiseres], waaruit de relatie tussen de BV en de Stichting blijkt, met het daarbij behorende aanhangsel, waarop de vordering op [verweerder] als inbreng in natura is vermeld, door [verweerder] zelf voor de procedure bij de Rechtbank Almelo in het geding is gebracht. Om deze reden komt aan de stelling van [verweerder] dat hij redelijke gronden heeft om aan de overdracht te twijfelen de grond te ontvallen.

6.3 Uit de voorgaande overwegingen volgt, dat het beroep van [verweerder] om [eiseres] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, moet worden afgewezen. Ook komt het beroep van [verweerder] op een opschortingsrecht vanwege twijfel over de bevoegde crediteur voor afwijzing in aanmerking.

Beoordeling van de overige verweren

7.1. Lening of schenking?

7.1.1 Hoewel [verweerder] stelt bij het aangaan van de overeenkomst te hebben geweten dat de ter beschikkingstelling van het bedrag van NLG 100.000,- in principe geen schenking betrof, is – aldus [verweerder] – door de mededelingen van de zijde van de Stichting en het handelen in overeenstemming met deze mededelingen bij [verweerder] het vertrouwen gewekt, dat het in feite ging om een schenking. [Verweerder] beroept zich ter staving van deze stelling op mededelingen van [E], destijds directeur van [stichting A], en het feit, dat hem wel rentenota’s zijn gestuurd, maar dat er pas begin 2003 naar aanleiding van de niet-betaling daarvan door [eiseres] actie is ondernomen.

7.1.2 De uitspraken van [E] waarop [verweerder] zich ter zake beroept, worden door eerstgenoemde in een door hem ondertekende verklaring met zoveel woorden betwist. Als andere getuigen, die over dit onderwerp bewijs zouden kunnen aandragen, worden alleen [verweerder] zelf en [K], genoemd. De eerstgenoemde is partij in deze procedure en de tweede is als mede-aandeelhouder van [bedrijf A] direct betrokken bij de uitkomst daarvan. Aan hun lezing kan daarom tegenover de uitdrukkelijke ontkenning van [E] er niet voldoende bewijs ter ondersteuning van de stelling van [verweerder] worden ontleend.

7.1.3 Het feit dat na de vervaltermijnen niet snel actie is genomen door [eiseres] wil nog niet zeggen, dat zij in de non-betaling door [verweerder] zou hebben berust. De trage actie kan ook worden uitgelegd als een coulance ten opzichte van [verweerder], die over zijn moeilijke financiële positie zou hebben geklaagd. Bovendien waren partijen in 2002 met elkaar in gesprek over een – weliswaar op enigszins andere leest geschoeide – voortzetting van de relatie.

7.1.4 Samengevat is er niet voldoende c.q. overtuigend materiaal aangevoerd, dat de duidelijke vermelding op twee van de sheets (nrs. 6 en 12) van de voorlichtingsbijeenkomst, waarop respectievelijk staat vermeld: “[Stichting A] biedt financiële ondersteuning in de vorm van een achtergestelde lening”, en “relatie deelnemer/[stichting A]: achtergestelde lening, … , geen schenking, geen subsidie”, en de tekst van de 1999 gesloten toekenningsovereenkomst, waarin een aantal malen van “lening” wordt gesproken, terzijde kan stellen. Bovendien wordt in de toekenningsovereenkomst niet alleen het woord “lening” gebruikt, maar uit de plicht tot terugbetaling (aflossing) en tot betaling van rente, blijkt ook dat de overeenkomst als een lening moet worden aangemerkt. [Verweerder] heeft zich overigens bereid verklaard (een deel van) het hem ter beschikking gestelde bedrag terug te betalen, wanneer zijn financiële situatie dat toelaat. Bovendien heeft hij zonder protest de eerste termijn rente betaald. Deze feiten zijn niet in overeenstemming met zijn stelling, dat het in casu niet om een lening zou gaan maar om een schenking.

7.2 Kwijtschelding?

7.2.1 [Verweerder] beroept zich op kwijtschelding van de lening, aangezien tijdens de voorlichtingsbijeenkomst door [stichting A] een sheet is getoond (nr. 11) waarop staat vermeld dat terugbetaling plaatsvindt “na 3 jaar in 24 maandelijkse termijnen, mits het product succesvol is en deelname op basis van het ontwikkelde idee, heeft geleid tot succesvolle deelname aan het economisch verkeer”.

7.2.2 Deze tekst is evenwel uitgewerkt in en/of vervangen door de in paragraaf 3.7 geciteerde kwijtscheldingsbepaling (art. 4 van de toekenningsovereenkomst). Hierin wordt vastgesteld dat de aflossingsverplichting zal komen te vervallen door kwijtschelding ter zake van o.m. non-profitabiliteit gemeten aan de doelstellingen, uitgangspunten, randvoorwaarden en toetsingscriteria van het Project op enig moment tijdens de overeenkomst. Hoewel art. 4.2 van de toekenningsovereenkomst als een definitiebepaling oogt, wordt de non-profitabiliteit in de overeenkomst niet als zodanig omschreven. In het geciteerde artikel wordt slechts de procedure voor de vaststelling van non-profitabiliteit aangegeven, t.w. [eiseres] kan zelf eenzijdig, niet in rechte aantastbaar, bepalen wat zij in aanmerking wenst te nemen bij de beoordeling van de doelstellingen, uitgangspunten, randvoorwaarden en toetsingscriteria van het Project.

De deelnemer verklaart zich “in het licht van het charitatieve karakter van de stichtingsdoelstellingen” daarmee op voorhand akkoord.

7.2.3 Deze procedurele bepaling gaat wel ver in de eenzijdigheid voor wat betreft de bevoegdheid om te bepalen wat in aanmerking dient te worden genomen bij de beoordeling van de doelstellingen, uitgangspunten, randvoorwaarden en toetsingscriteria van het Project, maar is te vergelijken met de gang van zaken bij een examen, waarbij de examinator doorgaans een discretionaire bevoegdheid toekomt tot het vaststellen of doelstellingen zijn gehaald, dan wel tot het wegen van uitgangspunten en randvoorwaarden en tot het bepalen van toetsingscriteria. Evenwel ten aanzien van deze discretionaire bevoegdheid bestaat altijd de mogelijkheid van een marginale toets: de vraag of een redelijk handelend/oordelend examinator tot de gegeven conclusie kan komen. Een dergelijke marginale toets moet ook ten aanzien van de zelfstandige beoordeling door [eiseres] van de non-profitabiliteit worden toegepast. Arbiters zijn van oordeel, dat het bepaalde in art. 4.2 van de toekenningsovereenkomst zonder deze beperking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar is.

7.2.4 Arbiters stellen vast, dat – gelet op de tekst van sheet 11 – kwijtschelding van de lening alleen plaatsvindt als het product niet in ontwikkeling is gekomen en [eiseres] haar “discretionaire” bevoegdheid niet heeft misbruikt, maar serieus heeft onderzocht of en hoe [product 1] succesvol zou kunnen deelnemen aan het economisch verkeer. Wat dit laatste punt betreft is onweersproken gesteld, dat [eiseres] samen met [verweerder] en [K] aan een business plan heeft gewerkt en in de loop van 2002 heeft getracht voor de verdere ontwikkeling van [product 1] hulp en steun te bieden. Ten aanzien van de vraag of het product [product 1] succesvol is, hebben [verweerder] en [K] zelf een positief antwoord gegeven. Immers zij brengen [product 1] via een website op de markt en spreken van strategische mogelijkheden zoals [product 1] die in de praktijk toepast. Als [verweerder] en [K] deze tekst zouden plaatsen in de wetenschap dat [product 1] niet succesvol is dan zouden zij zich schuldig maken aan misleiding ten opzichte van mogelijke klanten. De conclusie moet dan ook zijn dat het publiekelijk aankondigen van een product, betekent dat dit product – in de ogen van degenen, die de aankondiging plaatsen – een succesvol product is, zelfs als er nog geen winst wordt gemaakt of als er nog geen exemplaren van het product zijn verkocht. Arbiters zijn daarom van oordeel, dat [eiseres] in redelijkheid tot haar afwijzing van het verzoek tot kwijtschelding is kunnen komen.

7.3 Is de vordering opeisbaar?

7.3.1 [Verweerder] betwist, dat [eiseres] de totale vordering thans kan opeisen. Hij beroept zich op de termijn, die op sheet 11 met betrekking tot terugbetaling is vermeld, t.w. “na 3 jaar in 24 maandelijkse termijnen”. Volgens [verweerder] zou de tweede termijn pas vervallen op 23 december 2004.

7.3.2 [Verweerder] gaat er bij deze stelling aan voorbij, dat de terugbetalingstermijn in de toekenningsovereenkomst, die is gesloten en ondertekend na de voorlichtingsbijeenkomst alwaar de genoemde sheet is gepresenteerd, anders is geformuleerd. Het beroep van [verweerder] op het feit, dat hij naar zeggen van [E] er op mocht vertrouwen, dat de toekenningsovereenkomst niet zou afwijken van de eerdere afspraken tussen partijen c.q. eerder opgewekte verwachtingen gaat niet op. Als [verweerder] –

naar hij stelt – de toekenningsovereenkomst naar aanleiding van die opmerking van [E] ongezien heeft getekend, is dat zijn risico. Van iemand met een academische opleiding mag men verwachten, dat hij bij het sluiten van een overeenkomst, die nota bene op zijn werkgebied betrekking heeft, weet wat hij doet. Arbiters zijn daarom van oordeel, dat [verweerder] ten deze aan de tekst van de overeenkomst kan worden gehouden.

7.3.3 Volgens art. 3.4 van de toekenningsovereenkomst wordt de lening afgelost in drie- maandelijkse termijnen van NLG 15.000,-, ingaande drie jaren na de datum van de toekenning van de eerste tranche. Dit betekent dat op 18 september 2001 de eerste aflossing van NLG 15.000,- had moeten worden betaald en zo voorts tot en met de laatste aflossing in begin 2003. [Eiseres] heeft [verweerder] voor de aflossing en tevens voor de rentebetalingen facturen gezonden, die hij zonder protest heeft behouden.

De conclusie is dan ook, dat ten tijde van deze procedure het totale geleende bedrag met de daarover verschuldigde contractuele rente in zijn geheel opeisbaar is. Ten overvloede wijzen arbiters in dit verband nog op art. 7A van de toekenningsovereenkomst, waarin staat vermeld, dat bij niet of bij niet tijdige betaling en na een deswege uitgegane ingebrekestelling alle niet afgeloste gedeelten van de lening met de opgelopen rente na 30 dagen opeisbaar zijn. Op grond van deze bepaling zijn alle gevorderde bedragen vanaf medio maart 2003 opeisbaar.

7.4 Is [verweerder] schadevergoeding verschuldigd?

De vordering van [eiseres] tot betaling door [verweerder] van schadevergoeding wegens de niet – c.q. te late betaling van aflossing en rente is door [eiseres] op geen enkele wijze gesubstantieerd. Voorshands lijkt deze schade te zijn gecompenseerd door de contractuele rente, die [verweerder] is verschuldigd geworden. Het valt niet aan te nemen, dat [eiseres] daarnaast nog andere vertragingsschade heeft geleden, die zij op het conto van [verweerder] kan schrijven. De hier bedoelde vordering moet daarom worden afgewezen.

7.5 Conclusie

Uit de hier bovenstaande overwegingen volgt, dat de vorderingen van [eiseres] tot betaling door [verweerder] van € 45.378,02 in hoofdsom en € 5.551,27 aan contractuele rente voor toewijzing in aanmerking komen.

Wettelijke rente

8.1 De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 45.378,02 vanaf 6 maart

2003 is voor toewijzing vatbaar.

Kosten

9.1 Naast het feit dat [eiseres] toch voor een gedeelte in het ongelijk wordt gesteld, achten arbiters in de omstandigheid, dat partijen langdurig met elkaar in gesprek zijn geweest om samen te zoeken naar een mogelijkheid om [product 1] verder te ontwikkelen, waarbij [eiseres] de invordering van aflossingen en rentebetaling uit eigen beweging heeft getemporiseerd, voldoende aanleiding om met betrekking tot de kosten van deze procedure te beslissen, dat beide partijen ieder hun eigen buitengerechtelijke en advieskosten zullen dragen.

9.2 De kosten van deze arbitrage worden gesteld op € 9.750,- (ex BTW) aan honorarium voor de arbiters en op € 520,- (ex BTW) aan administratiekosten, benevens € 800,- (ex BTW) aan registratiekosten van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering. Het totaal van deze bedragen ad € 11.070,- (ex BTW) dient

te worden overgemaakt op de rekening van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering te ‘s- Gravenhage. Het bedrag dat reeds door partijen ter zake bij voornoemde Stichting in depot is gestort zal op de verschuldigde arbitragekosten in mindering worden gebracht.

9.3 De betaalde registratiekosten voor elk der partijen ad € 400,- (ex BTW) dienen partijen ieder zelf te dragen. Voor betaling van de overige kosten van deze arbitrage geldt, dat het redelijk is te achten dat de partijen ieder de helft daarvan voor hun rekening nemen, dat wil zeggen dat iedere partij € 5.135,- (ex BTW) verschuldigd is. Een en ander houdt in dat [verweerder] aan [eiseres] een bedrag verschuldigd is van € 5.135,- (ex BTW), aangezien [eiseres] het totale voorschot heeft voldaan. De Stichting

Geschillenoplossing Automatisering zal een bedrag van € 975,- (ex BTW), zijnde het restant van het in depot gestorte bedrag terugbetalen op een door [eiseres] aan te geven bank/giro rekening.

Slotsom

Gelet op het vorenstaande komen arbiters tot de volgende uitspraak:

RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID:

Veroordelen [verweerder] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van

€ 45.378,02 (zegge vijfenveertigduizend driehonderachtenzeventig 2/100 EURO) aan hoofdsom en een bedrag van € 5.551,27 (zegge vijfduizend vijfhonderdeenenvijftig 27/100 EURO aan contractuele rente, met de wettelijke rente over het bedrag van € 45.378,02 van 6 maart 2003 tot aan de dag der voldoening.

Veroordelen [eiseres] en [verweerder] ieder tot betaling van de helft van de kosten van deze arbitrage tot en met de deponering van dit vonnis in totaal vastgesteld op € 9.750,- (ex BTW) aan honorarium en verschotten van de arbiters en € 520,- (ex BTW) voor de administratiekosten, alsmede € 800,- (ex BTW) aan registratiekosten van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering. Verstaan dat deze kosten met de door partijen bij de Stichting Geschillenoplossing Automatisering in depot gestorte bedragen zullen worden verrekend.

Compenseren de overige kosten welke verband houden met deze procedure des dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Wijzen af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te ‘s-Gravenhage op 30 juli 2004.

[arbiter 1] [arbiter 2] [arbiter 3]