ARBITRAAL VONNIS

In de zaak van:

[leverancier] B.V., handelend onder de naam [leverancier] (hierna: [leverancier]),
gevestigd te [plaats],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: [gemachtigde leverancier] te [plaats],tegen

[klant], handelend onder de naam [klant] (hierna: [klant]),
wonend te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie;

hebben de arbiters

[arbiter 1], wonende te [woonplaats],
[arbiter 2], wonende te [woonplaats],
[arbiter 3], wonende te [woonplaats],

het navolgende vonnis gewezen.

Het verloop van de procedure

1.1 [Leverancier] heeft bij inleidend verzoek van 18 december 2008 arbitrage aanhangig gemaakt bij de Stichting Geschillenoplossing Automatisering (SGOA) tegen [klant]. [Leverancier] heeft bij haar inleidend verzoek vijf producties overgelegd. [Klant] heeft een kort antwoord ingediend, gedateerd 5 januari 2009. Daarop heeft het bestuur van de stichting SGOA de arbiters aangewezen, die hun opdracht schriftelijk hebben aanvaard.

1.2 Vervolgens heeft [gemachtigde leverancier] namens [leverancier] een memorie van eis d.d. 26 maart 2009 ingediend met producties 1 t/m 10. Daarop is namens [klant] door de advocaat [gemachtigde klant] te [woonplaats] een memorie van antwoord, tevens houdende een tegenvordering (eis in reconventie), d.d. 5 juni 2009 ingediend, met producties 1 t/m 13. Daarop heeft [gemachtigde leverancier] een memorie van antwoord in reconventie d.d. 2 september 2009 ingediend.

Voorafgaand aan de zitting heeft [klant] aan het scheidsgerecht en de wederpartij nog een notitie toegestuurd die arbiters hebben ontvangen op 3 november 2009, waarbij de in die notitie genoemde bijlagen ontbraken. Ter zitting zijn door [leverancier] nog kopieën overgelegd van haar offertes aan [klant] voor hosting van de website [website] d.d. 24 mei 2007 en 16 oktober 2007.

In de zitting van 10 november 2009 te [plaats] is de zaak mondeling behandeld. Daarbij waren zijdens [leverancier] aanwezig [A] en [B], directeuren, alsmede [gemachtigde leverancier] die de zaak namens [leverancier] heeft bepleit. [Klant] heeft zijn eigen zaak bepleit. Hij was vergezeld van de heer [K], adviseur.

De vorderingen

2.1 [Leverancier] vordert dat [klant] wordt veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van € 10.346,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2009, met veroordeling van [klant] in de kosten van het geding alsmede een tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van [leverancier]. [Leverancier] heeft in haar vordering tevens opgenomen dat arbiters zullen beslissen naar de regelen des rechts. Het scheidsgerecht merkt daarover nu reeds op dat de vordering in dit opzicht miskent dat arbiters blijkens art.

20.1 van het SGOA-Arbitragereglement hebben te oordelen als goede mannen naar billijkheid, nu omtrent een andersluidende afspraak tussen partijen niets is gesteld of gebleken.

2.2 [Klant] heeft primair de bevoegdheid van het scheidsgerecht betwist. In conventie heeft [klant] subsidiair geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. [Klant] vordert in reconventie dat [leverancier] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan hem ten bedrag van € 35.905,58, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2008. Daarnaast vordert [klant] veroordeling van [leverancier] in de kosten van het arbitrale geding, ‘het salaris van zijn raadsman daarbij inbegrepen.’ Ter zitting heeft [klant] verklaard dat hij zijn beroep op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht laat varen. Arbiters verstaan dat [klant] daarmee tevens de toepasselijkheid van het SGOA-Arbitragereglement op de onderhavige arbitrage heeft aanvaard, zonder nochtans zijn standpunt prijs te geven dat de hierna te behandelen FENIT-voorwaarden geen deel uitmaken van de overeenkomst.

De vaststaande feiten

3.1 Partijen hebben samengewerkt in het kader van de ontwikkeling door [leverancier] van een webapplicatie ten behoeve van [klant], waarbij [leverancier] in het bijzonder het technische ontwerp en de technische realisatie voor haar rekening nam. Het ging om een applicatie ten behoeve van een door [klant] te exploiteren website onder de naam [website], die o.a. tot doel had om te komen tot juridische informatieverstrekking en advisering aan het publiek binnen een IT-omgeving, met een daaraan gerelateerde digitale expertisebank en opdrachtenmarkt, een en ander volgens de opzet zoals door [klant] beschreven in zijn document ‘[website] Projectomschrijving’ d.d. mei 2007 ([klant]’s productie 2 bij antwoord).

3.2 [Leverancier] heeft de programmatuur aan [klant] opgeleverd op een CD-ROM in begin december 2007. Op 14 februari 2008 heeft een tweede oplevering van de programmatuur plaatsgehad.

3.3 Ter zake van de werkzaamheden van [leverancier] heeft [klant] de factuur nr. 0000166 d.d. 29 november 2007 onbetaald gelaten, met uitzondering van een door hem op 29 januari 2008

gedane deelbetaling ad € 2.915,50 inclusief BTW. Deze betaling deed [klant] nadat hij van [leverancier] een aanmaning had ontvangen per e-mail van 28 januari 2008, waarop [klant] per e-mail van dezelfde datum aan [leverancier] heeft geantwoord dat hij de genoemde € 2.915,50 zou voldoen en dat hij de rest van de factuur na de 15e (naar arbiters begrijpen: van de maand februari) in delen zou overmaken.

Stellingen van partijen

4.1[Leverancier] legt aan haar vorderingen ten grondslag, kort gezegd, dat [klant] zijn verplichtingen onder de overeenkomst moet nakomen nu [leverancier] van haar kant heeft gedaan wat van haar verwacht mocht worden. De stellingen van [leverancier] zullen voor zoveel nodig in het onderstaande nader worden weergegeven.

4.2 [Klant] stelt zich op het standpunt dat tussen hem en [leverancier] nimmer een overeenkomst is tot stand gekomen zoals beschreven in de door [leverancier] uitgebrachte offertes, en dat daarom de algemene voorwaarden waarop [leverancier] zich beroept niet van toepassing zijn. [Klant] stelt zich voorts op het standpunt dat [leverancier] de overeengekomen programmatuur nog niet heeft opgeleverd omdat was overeengekomen dat [leverancier] het product zou opleveren op een door [klant] aan te wijzen server,

hetgeen niet is geschied. Uit een in opdracht van [klant] uitgevoerde analyse van de programmatuur bleek dat de programmatuur c.q. de daarvoor gekozen ontwikkelomgeving te zwaar was in die zin, dat het hosten van de programmatuur zodanig veel systeemcapaciteit vergde dat deze hosting slechts kon plaatsvinden tegen kosten die aanzienlijk hoger lagen dan [klant] had verwacht. [Klant] is niet gehouden de posten zoals gefactureerd met de genoemde factuur 0000166 d.d. 29 november 2007 te betalen (met uitzondering van het door hem wel betaalde gedeelte) omdat deze betrekking hadden op onnodige (extra) werkzaamheden c.q. op niet overeengekomen meerwerk, dat bovendien onvoldoende was gespecificeerd. Omdat [leverancier] [klant] nodeloos op kosten heeft gejaagd en vervolgens aan het lijntje gehouden, zijn door hem gedane investeringen inmiddels waardeloos geworden. Naar arbiters begrijpen stelt [klant] zich op het standpunt dat [leverancier] gehouden is het desbetreffende bedrag, dat [klant] heeft berekend op € 35.905,58, aan [klant] te betalen ten titel van schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.

Gronden voor de beslissing

5.1 Ten aanzien van de vraag of op de overeenkomst tussen partijen de Algemene Voorwaarden Informatietechnologie (ook genaamd FENIT voorwaarden) zoals gedeponeerd bij de griffie van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2003 onder nr. 60/2003 van toepassing zijn, oordelen arbiters als volgt.

5.2 [Leverancier] heeft gesteld, en [klant] heeft niet betwist, dat in de offertes van [leverancier] aan [klant] van 24 mei 2007 en van 21 juni 2007 (door [leverancier] overgelegd als productie 1) is vermeld dat deze voorwaarden op de overeenkomst van opdracht tussen opdrachtgever en opdrachtnemer van toepassing zouden zijn, dat die voorwaarden aan de beide offertes als bijlage waren gehecht en dat [klant] de bedoelde offertes en de daarbij gevoegde voorwaarden heeft ontvangen. [Klant] heeft erop gewezen dat hij de bedoelde offertes niet voor akkoord heeft ondertekend. Daaromtrent heeft [klant] bij de mondelinge behandeling toegelicht dat hij niet tot ondertekening is overgegaan omdat de omschrijving van de werkzaamheden in de offertes onvoldoende recht deed aan de inhoud van het project zoals die voortvloeide uit het door [klant] opgestelde en aan [leverancier] verschafte document ‘[website] Projectenomschrijving Mei 2007’, meer in het bijzonder omdat het zijns inziens niet goed doenlijk was om een project als het onderhavige, vanwege de beoogde methode van iteratieve applicatieontwikkeling, afdoende in een offerte te beschrijven. [Klant] heeft echter wel erkend dat de feitelijke uitvoering van het project en de door hem verrichte (deel-)betalingen in grote lijn conform deze offertes zijn geschied. [Klant] heeft met name niet gesteld dat zijn bezwaar tegen ondertekening van de offertes was gericht tegen toepasselijkheid van de FENIT-voorwaarden of enig onderdeel daarvan, en evenmin dat hij

een dergelijk bezwaar na ontvangst van de offertes jegens [leverancier] zou hebben geuit.

5.3 Arbiters zijn van oordeel dat in deze gang van zaken besloten ligt dat [klant] de toepasselijkheid van de door [leverancier] voorgelegde algemene voorwaarden stilzwijgend heeft aanvaard. Die aanvaarding lag besloten in het feit dat partijen na het uitbrengen van de offertes het project in feite met elkaar hebben uitgevoerd conform hetgeen in die offertes was beschreven. Uit het enkele feit dat [klant] na ontvangst van die offertes het algemene bezwaar heeft geuit dat het proces van iteratieve applicatieontwikkeling onvoldoende in een offerte kan worden gevat, veronderstellende dat dat zou vast staan, behoefde [leverancier] niet af te leiden dat datgene wat wél in de offertes als inhoud van de overeenkomst werd omschreven door [klant] werd verworpen. Daarbij komt dat, wanneer [klant] niet zou hebben willen instemmen met de hem voorgelegde algemene voorwaarden of enig onderdeel daarvan, van [klant] (die zelf jurist is) had mogen worden verwacht dat hij zulks aan [leverancier] kenbaar zou hebben gemaakt.

5.4 Als voornaamste verweer tegen de vordering van [leverancier] heeft [klant] aangevoerd dat hij nog niet gehouden was tot betaling omdat [leverancier] nog niet aan haar leveringsverplichting heeft voldaan, doordat de door [leverancier] ontwikkelde programmatuur niet op een door [klant] aangewezen (en, naar arbiters begrijpen, via het internet toegankelijke) server was geplaatst.

5.5 Voorwaarde voor het slagen van dit verweer is in de eerste plaats, dat het inderdaad behoorde tot de verplichtingen van [leverancier] onder de overeenkomst met [klant] om te zorgen dat de door haar ontwikkelde programmatuur op een server was geplaatst. Arbiters stellen vast dat in de voor de inhoud van de overeenkomst relevante stukken (nl. de hierboven in nr. 5.2 genoemde offertes en projectomschrijving) een dergelijke verplichting niet wordt vermeld. Evenmin heeft [klant] gesteld dat hij hieromtrent bij het aangaan van de overeenkomst iets heeft bedongen. [Leverancier] heeft gemotiveerd betwist dat dit tot haar verplichtingen behoorde. [Leverancier] heeft er wel op gewezen dat zij – en dit is door [klant] niet betwist – aan [klant] diverse malen een afzonderlijke aanbieding heeft gedaan (c.q. laten doen door [(zuster)bedrijf A]) omtrent de wijze en voorwaarden waarop de door [klant] bedoelde beschikbaarstelling op een server (‘hosting’) kon worden gerealiseerd, onder meer middels offertes van [(zuster)bedrijf A] van 24 mei 2007 en 16 oktober 2007. Tussen partijen staat vast dat [klant] die offertes heeft ontvangen maar niet aanvaard. Naar het oordeel van arbiters volgt reeds uit het feit dat [leverancier] voor hosting een afzonderlijke offerte deed, dat de plaatsing en beschikbaarstelling op een server geen onderdeel vormde van de overeenkomst tot het ontwikkelen van de programmatuur, en dat [klant] dit ook had moeten begrijpen. Dit wordt ook bevestigd door de bewoordingen waarin de aanbiedingsbrief van de beide offertes aan [klant] was gesteld, namelijk: “Straks als de ontwikkeling van [website] afgerond is, dient de website van de testomgeving geïnstalleerd te worden in een live omgeving. Dit kan een willekeurig website hostingbedrijf voor zijn rekening nemen. Wij adviseren onze hostingafdeling [(zuster)bedrijf A]. Op deze manier heeft u 1 aanspreekpunt voor [website].”.

5.6 Voor zover [klant] met dit verweer bedoeld heeft te stellen dat [leverancier] weliswaar hosting heeft aangeboden maar dat de prijs daarvoor onredelijk hoog was (waarbij zijdens [klant] is opgemerkt dat een bedrag van circa € 40 à 50 per maand in dezen redelijk zou zijn), merken arbiters op dat niets eraan in de weg had gestaan dat [klant] de programmatuur bij een derde voor hosting had ondergebracht (zoals ook door [leverancier] in de aanbiedingsbrieven van haar offertes was vermeld). [Klant] heeft bovendien ter zitting verklaard dat de prijzen die derden vroegen voor hosting van de programmatuur niet veel afweken van de prijs die [leverancier] daarvoor had geoffreerd.

5.7 Gelet op het voorgaande kan [klant] niet worden gevolgd in zijn stellingen dat plaatsing op een server c.q. het feitelijk toegankelijk maken van de programmatuur via het internet, dan wel het aanbieden van die mogelijkheid tegen een lage prijs in de orde van grootte als door [klant] in deze procedure gesteld, behoorde tot de leveringsverplichting van [leverancier]. De stelling van [klant], dat het uitblijven daarvan een rechtvaardiging vormt voor het niet voldoen van de factuur van [leverancier], wordt daarom verworpen.

5.8 [Klant] heeft zijn hiervoor behandelde verwijt aan [leverancier] ook in verband gebracht met het volgende. [Klant] stelt zich op het standpunt dat het feit, dat het niet mogelijk was de programmatuur te doen hosten tegen een tarief dat [klant] wél aanvaardbaar vond (nl. een bedrag van circa € 40 per maand), daarmee samenhing dat de programmatuur in samenhang met de door [leverancier] gekozen ontwikkelomgeving HIPPO onnodig ‘zwaar’ was geworden en daarom onnodig hoge hostingkosten vergde. [Leverancier] had [klant] voor deze consequentie moeten waarschuwen dan wel moeten afzien van gebruik van HIPPO als ontwikkelomgeving.

5.9 Arbiters kunnen [klant] in dit standpunt niet volgen. In de eerste plaats heeft [klant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de keuze voor HIPPO als ontwikkelomgeving onjuist of onverantwoord was, althans dat voorzienbare consequenties van die keuze voor (de prijs van) hosting [leverancier] van die keuze hadden moeten weerhouden. [Leverancier] heeft terecht aangevoerd dat, gelet op de ambities die spraken uit het reeds genoemde ontwerpdocument van [klant] ‘[website] Projectomschrijving Mei 2007’, het nodig en verantwoord was dat werd gekozen voor een ontwikkelomgeving als HIPPO. Het feit dat [klant], zoals hij stelt, beoogde de programmatuur aanvankelijk slechts als pilot te (doen) gebruiken, doet

er niet aan af dat een vakbekwame leverancier in een dergelijk geval gehouden is de capaciteit en omgeving van de ontwikkelde programmatuur af te stemmen op het feitelijk operationeel gebruik van de applicatie, en niet slechts op een voorgenomen aanvankelijk gebruik ten behoeve van een beperkte pilot. Dat in dit licht de keuze voor HIPPO niet onverantwoord was, wordt overigens bevestigd door de door [klant] zelf als productie 8 overgelegde analyse van de opgeleverde programmatuur, die als eerste conclusie onder het opschrift ‘Algemeen’ vermeldt: “HIPPO lijkt goede basis.”

5.10 Indien [klant] van mening was dat de te zijner tijd te verwachten kosten van hosting (waarvan de orde van grootte hem reeds bekend was uit de offerte van [leverancier] van 24 mei 2007) prohibitief waren, dan had het op zijn weg gelegen om zulks vóór het sluiten van de overeenkomst aan [leverancier] duidelijk te maken. [Klant] heeft onvoldoende (onderbouwd) gesteld dat hij dat heeft gedaan. Het feit dat [klant] vanaf mei 2007 de overeenkomst met [leverancier] is gaan en blijven uitvoeren terwijl hij op dat moment al bekend was met (de orde van grootte van) de toekomstige hostingkosten, maakte dat [leverancier] niet hoefde te begrijpen dat [klant] op dit aspect, zoals hij thans stelt, een eis stelde aan de te ontwikkelen programmatuur. Bij deze stand van zaken was er voor [leverancier] geen reden om af te zien van het gebruik van HIPPO als ontwikkelomgeving.

5.11 Voor zover [klant] in de arbitrale procedure nog andere gebreken in de prestaties van [leverancier] (d.w.z. gebreken buiten de verwijten van [klant] die arbiters hierboven reeds hebben beoordeeld) heeft genoemd als rechtvaardiging voor zijn niet-betaling van de factuur van [leverancier], heeft [leverancier] zich erop beroepen dat die gebreken te laat bij haar zijn gemeld. [Leverancier] heeft er in dat verband op gewezen – en [klant] heeft niet betwist – dat gebreken als hier bedoeld door [klant] aan [leverancier] pas zijn gemeld vanaf circa oktober 2008. Tussen partijen staat vast dat [leverancier] de programmatuur aan [klant] heeft opgeleverd op een cd-rom in begin december 2007, waarbij [leverancier] rond diezelfde tijd de factuur van 29 november 2007 heeft verzonden. Ook staat vast dat [klant] ongeveer twee maanden nadien, na een aanmaning door [leverancier] tot betaling van de factuur, op 28 januari 2008 aan [leverancier] per e-mail heeft bericht: “Ik kan de afronding fase 3 ad € 2.450 voldoen, alsmede de daarover verschuldigde omzetbelasting, € 2.915,50 derhalve. De rest van de factuur zal na de 15e in delen overgemaakt worden.” Op 14 februari 2008 heeft nog een tweede oplevering van de programmatuur op cd-rom plaatsgehad.

5.12 In dit verband wijzen arbiters erop dat [klant] in beginsel op een gebrek in de prestatie van [leverancier] geen beroep meer kan doen indien [klant] niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken bij [leverancier] ter zake heeft geprotesteerd, waarbij [klant] de opgeleverde programmatuur had moeten onderwerpen aan een onderzoek met de voortvarendheid die in dit geval redelijkerwijs kon worden gevergd, en na afloop daarvan de resultaten aan [leverancier] moeten meedelen dan wel, zodra zou blijken dat met zulk onderzoek langere tijd was gemoeid, onverwijld moeten melden dat, en naar verwachting hoe lang, dit onderzoek loopt. Dit volgt uit art. 6:89 BW en de daarop gebaseerde jurisprudentie (o.a. HR 29 juni 2007, NJ 2008, 606 Pouw/Vissers).

5.13 [Leverancier] heeft zich in dit verband ook beroepen op de toepasselijke FENIT voorwaarden. Daarvan zijn in dit verband de volgende bepalingen van belang:

Uit artikel 22 (in het hoofdstuk ‘Ontwikkeling van Programmatuur’):

art. 22.1: Leverancier zal de te ontwikkelen programmatuur aan cliënt zoveel mogelijk conform de schriftelijk vastgelegde specificaties afleveren en installeren, dit laatste slechts indien een door leverancier uit te voeren installatie schriftelijk is overeengekomen. (…);

art. 22.3: De programmatuur zal tussen partijen gelden als geaccepteerd:

a. indien tussen partijen niet een acceptatietest is overeengekomen: bij de aflevering of, indien een door leverancier uit te voeren installatie schriftelijk is overeengekomen, bij de voltooiing van de installatie (…)

art. 22.8: Acceptatie van de programmatuur op één der wijzen als bedoeld in artikel 22.3 heeft tot gevolg dat leverancier ten volle gekweten is voor de nakoming van zijn verplichtingen inzake de ontwikkeling en terbeschikkingstelling van de programmatuur (…).

Voorts uit artikel 25 (in het hoofdstuk ‘Gebruik en Onderhoud van Programmatuur’):

art. 25.1: Leverancier zal zich naar beste vermogen ervoor inspannen fouten in de programmatuur in de zin van artikel 6.6 binnen een redelijke termijn te herstellen indien deze binnen een periode van drie maanden na aflevering of, indien tussen partijen een acceptatietest is overeengekomen, binnen drie maanden na acceptatie gedetailleerd omschreven schriftelijk bij leverancier zijn gemeld ( … ).

art. 25.3: Leverancier heeft geen verplichting inzake herstel voor fouten die na afloop van de in artikel

25.1 bedoelde garantieperiode zijn gemeld ( … ).

5.14 In deze zaak is niet gebleken dat tussen [leverancier] en [klant] een acceptatietest was overeengekomen. Ten aanzien van de vraag of partijen waren overeengekomen dat [leverancier] de programmatuur zou installeren (op een server) hebben arbiters reeds negatief geoordeeld (zie overwegingen 5.4-5.7), terwijl niet is gesteld of gebleken dat partijen enigerlei andere vorm van installatie waren overeengekomen. Hieruit volgt dat in het onderhavige geval, gezien de in art. 25.1 FENIT voorwaarden genoemde termijn, de ‘bekwame tijd’ waarbinnen [klant] aan [leverancier] eventuele gebreken (dan wel de uitvoering van een onderzoek daarnaar) had moeten melden niet langer was dan drie maanden na aflevering van de programmatuur; dat in het onderhavige geval sprake zou zijn van omstandigheden op grond waarvan een langere termijn zou hebben te gelden, is niet gesteld of gebleken. Nu [klant] de hier bedoelde gebreken pas circa acht maanden na de laatste levering van de programmatuur (februari 2008) bij [leverancier] heeft gemeld, moet worden geoordeeld dat [klant] geen beroep meer kan doen op dergelijke gebreken, aangezien hij ter zake niet tijdig bij [leverancier] heeft geprotesteerd.

5.15 Ten aanzien van het in de factuur van [leverancier] begrepen ‘meerwerk’ heeft [klant] nog aangevoerd dat dit door [leverancier] onvoldoende zou zijn gespecificeerd. Dat verweer wordt door arbiters verworpen. De desbetreffende drie posten zijn op de factuur omschreven als resp. ‘Importeer/Synchroniseermodule 2.0’, ‘Kwantificeer machine/Zoekmachinemodule 2.0’ en ‘inzake Classificatie en weergave van Rechterlijke overwegingen’. Nu niet is gesteld of gebleken dat partijen bijzondere afspraken hadden gemaakt met betrekking tot specificatie van gefactureerde werkzaamheden, terwijl partijen bovendien – volgens de eigen stellingen van [klant] – hebben gewerkt volgens een iteratief proces, waarbij het gebruikelijk is dat gaandeweg door partijen gezamenlijk activiteiten worden geïdentificeerd en uitgevoerd die bij de aanvang van dat proces nog niet waren voorzien of beschreven, brengt het enkele ontbreken van inzicht bij [klant] in het aantal bestede uren niet mee dat de gefactureerde bedragen niet verschuldigd zijn. Dat klemt temeer nu niet is gesteld of gebleken dat [klant] vóór de aanvang van deze arbitrageprocedure ooit om specificatie heeft gevraagd; in tegendeel, in zijn genoemde e-mail van 28 januari 2008 berichtte [klant] dat hij deze factuur volledig, zij het deels in termijnen, zou voldoen, zonder dat hij daarbij enige nadere specificatie verlangd heeft.

Slotsom

5.16 Uit het voorgaande volgt dat het verweer van [klant] tegen de vorderingen in conventie niet slaagt. Nu [klant] geen verweer heeft gevoerd tegen de berekening van die vordering door [leverancier], zal het scheidsgerecht die vordering toewijzen. Uit het voorgaande volgt tevens dat de verwijten die [klant] ten grondslag heeft gelegd aan zijn tegenvordering niet gegrond zijn, zodat de eis in reconventie zal worden afgewezen.

Kosten

6.1 Nu [klant] zowel in conventie als in reconventie heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij, zal [klant] de kosten van de arbitrage moeten dragen en zal hij worden veroordeeld die kosten, voor zover betaald door [leverancier], aan [leverancier] te vergoeden.

6.2 De door [leverancier] gevorderde tegemoetkoming in haar kosten van rechtsbijstand zal niet worden toegewezen, nu zijdens [leverancier] geen enkel inzicht is gegeven in de omvang van die kosten en de aard van de desbetreffende werkzaamheden. Bij gebreke van zulk inzicht is het arbiters niet mogelijk om te bepalen, in overeenstemming met het voorschrift van art. 30 van het SGOA-Arbitragereglement, of en in hoeverre de gemaakte kosten noodzakelijk waren en de gevorderde vergoeding redelijk.

6.3 De kosten van de procedure tot en met de deponering van dit vonnis bedragen € 14.210,39 inclusief BTW. Zij bestaan uit het honorarium en verschotten van de arbiters van € 12.026,74 inclusief BTW, de administratiekosten van de SGOA van in totaal € 1.097,18 inclusief BTW alsmede € 963,90 inclusief BTW aan registratiekosten van de SGOA, alsmede de kosten van deponering van dit vonnis welke in dit geval zullen worden gesteld op € 29,22. [Leverancier] heeft administratiekosten en registratiekosten ad tezamen € 921,06 inclusief BTW aan de SGOA betaald alsmede in totaal een bedrag van € 7.196,53 inclusief BTW bij de SGOA in depot gestort voor verschotten en honorarium van arbiter(s). Partij [klant] heeft administratiekosten en registratiekosten ad tezamen € 1.140,02 inclusief BTW aan de SGOA betaald alsmede een bedrag van € 4.879,- inclusief BTW bij de SGOA in depot gestort voor verschotten en honorarium van arbiters. De kosten van de procedure zijn aldus gelijk aan de bedragen die door partijen aan de SGOA zijn betaald resp. in depot gestort. De SGOA heeft deze bedragen verrekend met de aan haar verschuldigde kosten en honoraria.

6.4 [Klant] zal worden veroordeeld om de door [leverancier] gemaakte kosten ad € 8.117,59 aan haar te vergoeden.

Het scheidsgerecht, beslissende als goede mannen naar billijkheid, geeft de volgende

Beslissing:

in conventie:

1. Veroordeelt [klant] tot betaling aan [leverancier] van het bedrag van tienduizend driehonderdzesenveertig euro en zevenennegentig cent (€ 10.346,97), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2009 tot de dag der algehele voldoening;

in reconventie:

2. wijst de vorderingen van [klant] af; in conventie en in reconventie:

3. stelt de kosten van deze arbitrage tot en met het depot van dit vonnis vast op in totaal € 14.210,39 en verstaat dat deze kosten met de door partijen aan de SGOA betaalde en in depot gegeven bedragen zullen worden verrekend;

4. veroordeelt [klant] tot betaling van de kosten van de arbitrage en, in verband daarmee, tot

vergoeding aan [leverancier] van het bedrag van achtduizend honderdzeventien euro 59/100 (€ 8.117,59).

5. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Gegeven te ‘s-Gravenhage op 16 april 2010.

[arbiter 1]
[arbiter 2]
[arbiter 3]