ARBITRAAL VONNIS
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid
[Leverancier],
gevestigd te [Plaatsnaam],
eiseres
gemachtigde: mr. [Advocaat Leverancier]
advocaat te [Plaatsnaam],
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid
[Afnemer],
gevestigd te [Plaatsnaam],
verweerster
gemachtigde: [Advocaat AFNEMER]
te [Plaatsnaam]
Mr. [Arbiter], wonend te [Woonplaats], heeft het volgende arbitrale vonnis gewezen.
- Het scheidsgerecht
1.1. De ondergetekende, mr. [Arbiter], wonende te [Woonplaats], vormt het scheidsgerecht nadat hij daartoe door de SGOA is aangewezen en nadat hij zijn benoeming schriftelijk heeft aanvaard.
1.2. De partijen zijn overeengekomen het onderhavige geschil ter beslechting aan de SGOA voor te leggen. Desgevraagd hebben zij bij de mondelinge behandeling van dit geschil de bevoegdheid van de arbiter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud erkend. Op grond van één en ander is de arbiter bevoegd kennis te nemen van de ingestelde vorderingen in dit arbitraal geding. De arbiter zal hierna in rechtsoverweging 5 zijn bevoegdheid vaststellen.
1.3. De arbiter beslist als goede persoon naar billijkheid en met inachtneming van het
arbitragereglement van de SGOA.
- Verloop van de procedure
2.1. Partijen worden hierna aangeduid als [Leverancier] en [AFNEMER].
2.2. [Leverancier] heeft een Inleidend Verzoek ingediend, gedateerd 27 mei 2016, met vijf bijlagen. [AFNEMER] heeft op 1 juni 2016 een Kort Antwoord op het verzoek van
[Leverancier] tot arbitrage gestuurd, met vier bijlagen. Op 29 juni 2016 heeft
[Leverancier] een Memorie van Eis met drie bijlagen ingediend. Daarop heeft
[AFNEMER] op 4 juli 2016 gereageerd met een Memorie van Antwoord, tevens eis in
reconventie, met vier bijlagen. Nadien heeft [AFNEMER] de reconventionele vordering
ingetrokken. [Leverancier] heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling nog
twee stukken ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling heeft op 23 augustus 2016 plaatsgevonden ten kantore van de SGOA te Heemstede.
2.4. [Leverancier] werd ter zitting vertegenwoordigd door mr. [Advocaat Leverancier]
voornoemd, alsmede de heer [A], statutair directeur van [Leverancier] Holding B.V., die
op haar beurt statutair directeur van [Leverancier] is. Als toehoorder was een
kantoorgenoot van mr. [Advocaat Leverancier] aanwezig. Tegen diens aanwezigheid
heeft [AFNEMER] geen bezwaar gemaakt. Mr. [Advocaat Leverancier] heeft een
pleitnota overgelegd en een afschrift ervan overhandigd aan de heer [B] voornoemd.
2.5. [AFNEMER] verscheen ter zitting vertegenwoordigd door de heer [B] voornoemd,
alsmede door de heer [Z], statutair directeur van [Zaaknaam]B.V., die op haar beurt
statutair directeur is van [AFNEMER].
2.6. Partijen hebben aan de arbiter gevraagd uitspraak te doen op de overgelegde stukken en
hun uitlatingen tijdens de mondelinge behandeling.
- De feiten en de stellingen van partijen waar de arbiter van uitgaat
3.1. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, of niet voldoende
gemotiveerd, weersproken het navolgende vast.
3.2. [Leverancier] voert een onderneming, gericht op onder meer het schrijven van software. De onderneming van [AFNEMER] is gericht op de exploitatie van een website.
3.3. [Leverancier] en [AFNEMER] hebben in 2013 een overeenkomst gesloten voor de
levering van computerservice. Die overeenkomst is uitgewerkt en is geen onderwerp
van het thans aan de orde zijnde geschil. Partijen hebben de tekst ervan niet in het
geding gebracht. In die overeenkomst was een opzegtermijn van een maand
overeengekomen.
3.4. In 2014 heeft [Leverancier] aan [AFNEMER]] opdracht verleend voor de levering van
computerservice. Maandelijks heeft [Leverancier] aan [AFNEMER] facturen gestuurd
voor een bedrag van € 3.327,50 (inclusief omzet belasting), die [AFNEMER] steeds
heeft betaald tot aan de facturen die zijn vervallen na 30 maart 2016. Over de
verschuldigdheid van drie maandfacturen na deze datum gaat het onderhavige geschil.
3.5. In 2014 heeft [Leverancier] twee concept-contracten aan [AFNEMER] voorgelegd.
[AFNEMER] wilde zich niet vastleggen op een contractsduur. Verder hebben partijen
gedebatteerd over de in die concepten opgenomen opzegtermijn van drie maanden.
[AFNEMER] wilde geen langere opzegtermijn aanvaarden dan twee maanden. Over de
duur van een contract, noch over die van een opzegtermijn hebben partijen
overeenstemming bereikt. De besprekingen hebben niet geleid tot een door beide
partijen ondertekend stuk.
3.6. [Leverancier] heeft gesteld dat zij verscheidene keren de FENIT-voorwaarden aan
[AFNEMER] heeft overhandigd met de mededeling dat zij die van toepassing
verklaarde op de opdracht die zij van [AFNEMER] heeft gekregen. [AFNEMER] heeft
geen toereikend gemotiveerde ontkenning gegeven aangaande de overhandiging van die
algemene voorwaarden en het beroep erop. De onderhavige procedure is gebaseerd op
de FENIT-voorwaarden die arbitrage door de SGOA voorschrijft. Zoals hierboven in
rechtsoverweging 1.2 overwogen, hebben partijen die bevoegdheid erkend. Artikel 13.1
van de FENIT-voorwaarden luidt:
(…) De duur van de overeenkomst wordt telkenmale stilzwijgend voor de duur van de
oorspronkelijke periode verlengd, tenzij cliënt of leverancier de overeenkomst schriftelijk
beëindigt met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden voor het einde van de
betreffende periode.
3.7. [AFNEMER] heeft op 13 november 2015 aan [Leverancier] laten weten dat zij de
opdracht aan [Leverancier] wilde beëindigen en dat die beëindiging zou worden
geëffectueerd in het eerste kwartaal van 2016. [Leverancier] heeft nog gepoogd
[AFNEMER] op andere gedachten te brengen, maar is daar niet in geslaagd. Op 11
januari 2016 heeft [AFNEMER] aan [Leverancier] een e-mail gestuurd om de overeenkomst op te zeggen:
(…) Ondanks dat er geen officiële overeenkomst is wil ik hierbij toch officieel opzeggen om
onnodig werkzaamheden (…) voor jullie te voorkomen. Ik zal zodra dit bekend is
(verwachting maart 2016) aangeven wanneer jij ons account kunt sluiten tot die tijd zullen wij uiteraard netjes blijven betalen voor het gebruik van jouw systeem.
3.8. [Leverancier] heeft op 12 januari 2016 gereageerd met het standpunt dat zij de e-mail van 11 januari 2016 niet beschouwt als een geldige opzegging en verder wijst zij erop dat een opzegtermijn van drie maanden van toepassing is. Om haar moverende redenen heeft [AFNEMER] niet op deze e-mail gereageerd.
3.9. Op 30 maart 2016 heeft [AFNEMER] per e-mail aan [Leverancier] geschreven:
Refererend aan onderstaande e-mail wil ik je hierbij laten weten dat wij volledig over zijn en geen gebruik meer maken van jouw diensten. Ik wil je bedanken voor de samenwerking en wellicht kunnen we in de toekomst nog iets voor elkaar betekenen. Ik vertrouw dat hiermee alles correct is afgewikkeld.
3.10. [Leverancier] heeft deze opzegging niet aanvaard; zij eist betaling van drie
maandtermijn, in totaal € 9.982,50 (inclusief omzetbelasting). [AFNEMER] weigert
betaling van dit bedrag. Zij stelt dat er geen contracten zijn ondertekend, dat er geen
overeenkomst is bereikt over een opzegtermijn van drie maanden en dat in het contract
uit 2013 een opzegtermijn van een maand staat. [AFNEMER] heeft tot en met de maand
april 2016 gebruik gemaakt van de computerservice van [Leverancier].
- De vorderingen
4.1. [Leverancier] heeft bij Inleidend Verzoek haar eis geformuleerd. Deze eis is, zakelijk
weergegeven:
(i) een verklaring voor recht dat partijen een overeenkomst hebben gesloten op
basis waarvan [AFNEMER] maandelijks een bedrag van € 3.327,50 aan
[Leverancier] is verschuldigd, waarbij een opzegtermijn van drie maanden is
overeengekomen, alsmede dat deze overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd per
30 juni 2016, waardoor [AFNEMER] aan [Leverancier] een bedrag van €
9.982,50 verschuldigd is;
(ii) [AFNEMER] te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van €
9.982,50, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf vervaltermijn van
de betreffende facturen (€ 3.327,50 per 15 mei 2016, € 3.327,50 per 15 juni
2016 en € 3.327,50 per 15 juli 2016) tot aan de dag der algehele voldoening aan
[Leverancier];
(iii) [AFNEMER] uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van het bedrag
van € 787,50 wegens buitengerechtelijke incassokosten;
(iv) [AFNEMER] uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van alle
gerechtelijke kosten van arbiters, waaronder begrepen de honoraria en voorschotten van arbiters, de door [Leverancier] aan de SGOA betaalde administratiekosten, althans tot betaling van een door het arbitraal college te bepalen redelijk bedrag zulks tegen bewijs van behoorlijke kwijting.
Verder heeft [Leverancier] bewijs van haar stellingen aangeboden. Ter zitting heeft
[Leverancier] haar vorderingen tot uitvoerbaarverklaring ingetrokken, alsmede haar
hierboven onder (iii) geformuleerde vordering, die is gebaseerd op het Besluit
Buitengewone Incassokosten.
4.2. [AFNEMER] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [Leverancier], met veroordeling van [Leverancier], kort weergegeven, in de kosten van het geding.
- De beoordeling
5.1. De arbiter stelt zijn bevoegdheid vast op grond van hetgeen is overwogen in
rechtsoverwegingen 1.2 en 3.6.
5.2. Ter toelichting op haar vorderingen heeft [Leverancier] aangevoerd, zakelijk
weergegeven, dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Hoewel de
concepten van contracten niet hebben geleid tot door partijen ondertekende contracten,
dient de inhoud van de overeenkomsten tussen partijen geheel bepaald te worden door
de tekst van de concepten, omdat partijen uitvoering hebben gegeven aan “de
overeenkomst”. [Leverancier] beroept zich op het bepaalde in artikel 6:255 lid 2
Burgerlijk Wetboek: [AFNEMER] heeft de concept-contracten aanvaard door niet
onverwijld bezwaar ertegen te maken. Verder beroept [Leverancier] zich op de FENITvoorwaarden die een opzegtermijn van drie maanden bepalen. Volgens [Leverancier] heeft [AFNEMER] geen bezwaar gemaakt tegen de toepasselijkheid ervan, ook niet in haar Kort Antwoord. [Leverancier] wijst erop dat zij direct na de e-mail van
[AFNEMER] d.d. 11 januari 2016, waarin het einde van de overeenkomst is
aangekondigd, op 12 januari 2016 heeft laten weten dat zij de aankondiging van een
opzegging niet aanvaardt als een opzegging en voorts dat zij een beroep deed op een
opzegtermijn van drie maanden. Op die e-mail heeft [AFNEMER] niet gereageerd. Het
beroep op de termijn van een maand uit de overeenkomst uit 2013 verwerpt
[Leverancier], omdat die overeenkomst betrekking had op andere diensten die uit 2014;
de overeenkomst vanaf 2014 is volgens haar bepalend. [Leverancier] aanvaardt de
opzegging van 30 maart 2016 niet met onmiddellijke ingang. Volgens haar zag
[AFNEMER] dat ook niet zo, omdat [AFNEMER] nog in april 2016 van de diensten
van [Leverancier] gebruik heeft gemaakt.
5.3. [AFNEMER] heeft zich verweerd met erop te wijzen dat partijen hebben gedebatteerd over de in de concept-contracten, in het bijzonder over de genoemde opzegtermijn van drie maanden en dat [AFNEMER] uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen zodanige opzegtermijn; zij voelde voor een termijn van hooguit twee maanden. Verder heeft [AFNEMER] vanaf 2014 juist het standpunt ingenomen dat zij zich voorlopig niet wilde vastleggen in een contract en een duur van een overeenkomst. Volgens
[AFNEMER] was [Leverancier] het daarmee eens. Naar het standpunt van
[AFNEMER] geldt dat “beide partijen handelden zonder dat er een overeenkomst aan ten grondslag lag”. Indien al een opzegtermijn van toepassing zou zijn dan dient de
overeenkomst uit 2013 maatgevend te zijn en die bevat een opzegtermijn van een
maand; zo’n termijn is redelijk. [AFNEMER] heeft al in november 2015 telefonisch en
per e-mail aangekondigd dat zij de overeenkomst in het eerste kwartaal van 2016 wilde
beëindigen; die aankondiging is bij e-mail van 11 januari 2016 herhaald. Het was voor
[Leverancier] duidelijk dat [AFNEMER] de overeenkomst uiterlijk op 30 maart 2016
wilde opzeggen. Op de e-mail van 12 januari 2016 heeft [AFNEMER] niet gereageerd,
omdat zij de continuering van de computerservice niet wilde riskeren.
5.4. Het standpunt van [AFNEMER] lijdt aan een innerlijke tegenstrijdigheid, omdat zij
enerzijds, zoals aangehaald in rechtsoverweging 5.3, stelt dat partijen handelden zonder
een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst, en anderzijds zij zich erop beroept
dat zij de overeenkomst van partijen heeft opgezegd. Naar het oordeel van de arbiter
kwalificeert de rechtsverhouding tussen partijen als een overeenkomst van opdracht als
bedoeld in artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek:
De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken.
Het standpunt van [AFNEMER] dat geen overeenkomst tussen partijen tot stand is
gekomen acht de arbiter onverenigbaar met de hierboven aangehaalde wettelijk
definitie. De omstandigheid dat partijen hun afspraken niet hebben vastgelegd in een
schriftelijk stuk, een contract, neemt naar de mening van de arbiter niet weg dat zij een
overeenkomst van opdracht hebben gesloten.
5.5. [AFNEMER] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [Leverancier] haar de
FENIT-voorwaarden heeft overhandigd en zich op de toepasselijkheid ervan heeft
beroepen. Die voorwaarden acht de arbiter van toepassing op de overeenkomst van
partijen. Aangezien beide partijen de bevoegdheid van de arbiter in opdracht van de
SGOA ondubbelzinnig en zonder voorbehoud hebben erkend, en die bevoegdheid
voortvloeit uit de FENIT-voorwaarden, is ook in deze omstandigheid grond voor de
toepasselijkheid van de FENIT-voorwaarden. Zoals in rechtsoverweging 3.6 is
aangehaald, schrijft artikel 13.1 van die voorwaarden een opzegtermijn van drie
maanden voor.
5.6. Naar het oordeel van de arbiter kan de aankondiging door [AFNEMER] in november
2015 de overeenkomst op te willen zeggen niet gelden als een rechtsgeldige opzegging.
De e-mail van 11 januari 2016 ziet de arbiter evenmin als een opzegging: dit is
eveneens een aankondiging van opzegging. Pas de e-mail van 30 maart 2016 is te
kwalificeren als een opzegging, en wel met onmiddellijke ingang. Maar aan de
onmiddellijke ingang van de opzegging staat de in artikel 13.1 van de FENITvoorwaarden
bepaalde opzegtermijn van drie maanden in de weg.
5.7. Op grond van het vorenstaande komt de arbiter tot de slotsom dat [AFNEMER] een
opzegtermijn van drie maanden in acht had behoren te nemen toen zij met haar e-mail
van 30 maart 2016 de overeenkomst had opgezegd. De gevorderde verklaring voor recht
met die strekking is derhalve toewijsbaar, evenals de erop gebaseerde vordering tot betaling van de uit de FENIT-voorwaarden volgende vergoeding over de opzegperiode.
Dit geldt ook voor de op artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek gebaseerde vordering tot
vergoeding van rente. Het komt voor rekening en risico van [AFNEMER] dat zij niet
heeft gereageerd op de waarschuwing door [Leverancier] van 12 januari 2016 dat zij de
aankondiging van opzegging gedateerd 11 januari 2016 niet als geldige opzegging
beschouwde. [AFNEMER] was immers door de e-mail van 12 januari 2016 ervan op de
hoogte dat zij alsnog diende op te zeggen met inachtneming van een termijn van drie
maanden, derhalve tegen het einde van de maand april: dat is precies de periode tot
wanneer [AFNEMER] metterdaad gebruik heeft gemaakt van de diensten van
[Leverancier].
5.8. Op grond van het vorenstaande behoeft het in algemene bewoordingen geformuleerde bewijsaanbod van [Leverancier] geen behandeling meer. [AFNEMER] zal als
grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
5.9. De arbiter zal beslissen als geformuleerd in het dictum. De arbiter zal het meer of
anders gevorderde afwijzen.
- De kosten van arbitrage
6.1. De arbiter stelt de kosten van deze arbitrage vast.
Die kosten bedragen [ ] (excl. BTW), welk bedrag als volgt is samengesteld:
Administratiekosten (excl. BTW) € [ ]
Honorarium arbiter (excl. BTW) € [ ]
Verschotten (excl. BTW) € [ ]
6.2. [Leverancier] heeft reeds de volgende kosten aan de SGOA voldaan:
Administratiekosten (excl. BTW) € [ ]
Honorarium arbiter (excl. BTW) € [ ]
Verschotten (excl.BTW) € [ ]
Totaal € [ ]
- De beslissing
De arbiter, beslist als goed persoon naar billijkheid:
7.1. verklaart voor recht dat partijen een overeenkomst hebben gesloten op basis waarvan [AFNEMER] maandelijks een bedrag van € 3.327,50 aan [Leverancier] is verschuldigd, waarbij een opzegtermijn van drie maanden is overeengekomen, alsmede dat deze overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd per 30 juni 2016, waardoor [AFNEMER] aan [Leverancier] een bedrag van € 9.982,50 verschuldigd is;
7.2. veroordeelt [AFNEMER] tot betaling van € 9.982,50, vermeerderd met de wettelijke
handelsrente vanaf vervaltermijnen van de betreffende facturen, derhalve de wettelijke
handelsrente over € 3.327,50 vanaf 15 mei 2016, over € 3.327,50 vanaf 15 juni 2016 en over € 3.327,50 vanaf 15 juli 2016, één en ander tot aan de dag der algehele voldoening
aan [Leverancier];
7.3. stelt de kosten van de arbitrage vast op: [ ]
7.4. veroordeelt [AFNEMER] in de kosten van de arbitrage, hetgeen betekent, met
inachtneming van het vorenstaande, dat [AFNEMER] aan [Leverancier] laatstgenoemd
bedrag van € [ ] (excl. BTW) verschuldigd is, welk bedrag binnen veertien dagen na de
datum waarop deze uitspraak is gewezen, door [AFNEMER] aan [Leverancier] dient te
worden betaald.
7.5. wijst het meer of anders gevorderde af;
7.6 verstaat dat het bedrag dat reeds door partijen ter zake bij de SGOA in depot is gestort, respectievelijk betaald, in totaal € [ ] met de door hen verschuldigde arbitragekosten zal worden verrekend.
Aldus gewezen te [Plaatsnaam] op [datum].
[Arbiter]