SGOA 2015/004A

ARBITRAAL VONNIS
STICHTING GESCHILLENOPLOSSING AUTOMATISERING

in de zaak van:


de stichting [AFNEMER],
gevestigd te [Plaatsnaam],

eiseres,

gemachtigde: mr. [advocaat afnemer]


tegen:


de naamloze vennootschap [LEVERANCIER],
gevestigd te [Plaatsnaam],

verweerster,

gemachtigde: mr. [advocaat leverancier]

_____________________________________


1.    HET SCHEIDSGERECHT

De ondergetekende,

mr. [arbiter], wonende te [Plaatsnaam],

heeft als arbiter het volgende arbitrale vonnis gewezen. Mr. [arbiter] vormt het scheidsgerecht na daartoe door de SGOA te zijn aangewezen en nadat hij zijn benoeming schriftelijk heeft aanvaard. De partijen voornoemd zijn overeengekomen het onderhavige geschil ter beslechting aan de SGOA voor te leggen. In de stukken hebben partijen de bevoegdheid van de arbiter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud erkend. Op grond van één en ander is de arbiter bevoegd kennis te nemen van de vorderingen in dit arbitraal geding. De arbiter zal hierna in rechtsoverweging 5.1 zijn bevoegdheid vaststellen. De arbiter beslist als goede persoon naar billijkheid en met inachtneming van het arbitragereglement van de SGOA.


2.    VERLOOP VAN HET GEDING

2.1.    Partijen worden hierna aangeduid als [AFNEMER], respectievelijk [LEVERANCIER].

2.2.    [AFNEMER] heeft op 29 mei 2015 een inleidend verzoek tot arbitrage ingediend, met 8 bijlagen. Naar aanleiding van het inleidend verzoek heeft [LEVERANCIER] op 30 juni 2015 een kort antwoord ingediend. Vervolgens hebben partijen respectievelijk een memorie van eis (met 11 producties) en een memorie van antwoord (met drie producties) ingediend. Op 8 december 2015 is door [AFNEMER] een aanvullende productie ingediend (productienummer 12).

2.3.    De mondelinge behandeling heeft op 9 december 2015 plaatsgevonden te [Plaatsnaam]. [Mevr. A] is opgetreden als notulist.

2.4.    [AFNEMER] werd ter zitting bijgestaan door mr. [advocaat afnemer] voornoemd en zij werd vertegenwoordigd door [dhr. B], bestuurder van [AFNEMER], alsmede [dhr. C], projectmanager bij [AFNEMER].

2.5.    [LEVERANCIER] werd ter zitting bijgestaan door mr. [advocaat leverancier] voornoemd en zij werd vertegenwoordigd door haar bestuurder [bedrijf A], op haar beurt vertegenwoordigd door haar directeur, [dhr. D].

2.6.    Mr. [advocaat afnemer] heeft de tekst van zijn mondelinge toelichting aan de arbiter overhandigd onder tegelijktijdige ter beschikkingstelling aan mr. [advocaat leverancier]. Mr. [advocaat leverancier] heeft geen pleitnotities overgelegd.

2.7.    Ter zitting is productie 12 van [AFNEMER] door het scheidsgerecht toegelaten en is bepaald dat het onderzoek na de zitting zou worden aangehouden totdat partijen zich over deze productie en evt. aanvullende producties zouden hebben uitgelaten. Op 23 december 2015 heeft [LEVERANCIER] gereageerd op productie 12 van [AFNEMER] en daarbij een aanvullende productie in het geding gebracht. Op 19 januari 2016 is door [AFNEMER] op deze aanvullende productie gereageerd en is vervolgens door het scheidsgerecht het onderzoek gesloten verklaard.

3.    VASTSTAANDE FEITEN

3.1.    Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken, het navolgende vast.

3.2.    [AFNEMER] is een stichting met als doel basis geestelijke gezondheidszorg en specialistische geestelijke gezondheidszorg aan te bieden aan de Nederlandse bevolking. Dit doet zij door middel van een netwerk van meer dan 600 zorgverleners. Via een netwerk van de eigen organisatie wil zij de behandelaar die de contacten met de cliënt voor zijn rekening neemt ondersteunen. Daarbij maakt zij voor zowel de cliënt als de bemiddelaar gebruik van moderne communicatiemiddelen en -technieken.

3.3.    Omstreeks 2012 heeft [AFNEMER] aan [LEVERANCIER] de opdracht gegeven tot de uitvoering van een gefaseerd ICT project, het Business Social Media project, om te komen tot een totale interactieve omgeving. Het project is verdeeld in twee fases, fase 1 en fase 2.

3.4.    Tijdens de bespreking van 18 juni 2013 hebben partijen enkele afspraken gemaakt over fase 2. Die afspraken blijken uit het besprekingsverslag (“het besprekingsverslag”), dat als productie 1 door [AFNEMER] in het geding is gebracht. In het besprekingsverslag staat de volgende passage:

“Er zijn in het verleden uitspraken gedaan over de maximale kosten voor het gebruik van de licenties per jaar. Dat klopt, B…. zal het bedrag opgeven.

•    Opgezocht: dit bedrag is maximaal € 50.00,= per jaar voor alle [AFNEMER] licenties bij elkaar.”

3.5.    In het door [AFNEMER] op 15 juli 2013 voor akkoord ondertekende document “[AFNEMER] “Business Social Media”, Fase 2: “De weg naar verandering”” (“de offerte”) staat op blz. 2 de volgende tekst:
“[LEVERANCIER] biedt fase2 van dit traject, met de in deze aanbieding genoemde specifieke technische wensen en eisen aan voor € 58.100,- excl. BTW, incl. apparatuur en licenties gedurende fase2.”

3.6.    De door [LEVERANCIER] ontwikkelde omgeving is gerealiseerd met behulp van [Softwareprogramma] van [Softwareleverancier]. Tussen [AFNEMER] en [LEVERANCIER] is niet in discussie dat [LEVERANCIER] gebruiksvergoedingen voor het gebruik van [Softwareprogramma] in rekening kan brengen bij [AFNEMER]. Partijen zijn wel verdeeld over de berekening van de hoogte van de gebruiksvergoeding en de periode waarover de vergoeding verschuldigd is.

3.7.    Omstreeks 8 oktober 2014 heeft [LEVERANCIER] [AFNEMER] een factuur verstuurd (“de factuur”) met factuurdatum 15 augustus 2014. De factuur bevat de volgende posten:

PostOmschrijvingbedrag (€)
1Business Social Media fase 2: E-commerce community adapterPeriode 1-9-2014 t/m 30-9-201410,30
2Business Social Media fase 2: Conversie [Softwareprogramma] adapterPeriode 1-9-2014 t/m 30-9-2014103,=
3Business Social Media fase 2: Axxerion adapterPeriode 1-9-2014 t/m 30-9-201451,50
4Business Social Media fase 2: volgens contract [AFNEMER] 20130703 oplevering extenzo adapterPeriode 14-9-2014 t/m 13-10-2014  51,50
5Business Social Media volgens contract [AFNEMER]008012013: Managed Cloud Extender lokatie [locatie]Periode 14-9-2014 t/m 13-10-2014  257,50
6[Softwareprogramma] license subscription 1-6-2014 till 31-5-2015 conform CV order form 12-08-2014Eenmalig  50.331,=
7Meerwerk uitbreiding professionalzoeker tabel landingspaginaEenmalig375,=


3.8.    Op 21 oktober 2014 heeft [AFNEMER] onder protest de factuur voldaan, onder dreiging van [LEVERANCIER] dat de dienstverlening zou worden opgeschort als die niet zou worden betaald.

3.9.    Op 23 oktober 2014 heeft [Softwareleverancier] [AFNEMER] geïnformeerd dat haar partnerschap met [LEVERANCIER] per 1 januari 2015 beëindigd zou worden en dat [LEVERANCIER] vanaf die datum [Softwareprogramma] niet meer zou kunnen aanbieden.

3.10.    Op 5 november 2014 hebben partijen een bespreking gehad over de factuur. Over de inhoud van de gemaakte afspraken verschillen partijen thans van mening.

3.11.    Met ingang van 1 januari 2015 is de relatie tussen [LEVERANCIER] en [Softwareleverancier] ook daadwerkelijk beëindigd. Als gevolg daarvan kon [LEVERANCIER] vanaf die datum de op [Softwareprogramma] gebaseerde online omgeving niet meer aan [AFNEMER] aanbieden.

3.12.    Per 1 januari 2015 is [AFNEMER] met medewerking van [LEVERANCIER] overgestapt naar een nieuwe leverancier die de benodigde [Softwareprogramma]-omgeving vanaf die datum wel kon leveren.

4.    HET GESCHIL

4.1.    [AFNEMER] vordert, zoals blijkt uit de memorie van eis en de tijdens de zitting gegeven toelichting, bij arbitraal vonnis, samengevat, om [LEVERANCIER] te veroordelen tot:

i.    onmiddellijke en volledige betaling uit hoofde van onverschuldigde betaling aan [AFNEMER] van het naar het oordeel van het scheidsgerecht teveel door [AFNEMER] aan [LEVERANCIER] betaalde onder de factuur, vermeerderd de wettelijke handelsrente;

ii.    betaling van alle kosten van rechtsbijstand overeenkomstig artikel 38 van het Arbitragereglement, begroot op € 21.190,33 (excl. BTW), althans een door het scheidsgerecht te bepalen redelijke bedrag;

iii.    betaling van de gerechtelijke kosten van arbitrage overeenkomstig artikel 39.3 van het Arbitragereglement, waaronder begrepen het honorarium en de verschotten van het scheidsgerecht, de betaalde vaste en variabele  administratiekosten, althans een door het scheidsgerecht te bepalen redelijke bedrag.

4.2.    [AFNEMER] legt aan haar vorderingen ten grondslag, kort gezegd, dat post 6 van de factuur (de [Softwareprogramma]-licentie) onjuist is berekend, primair doordat is afgesproken dat [LEVERANCIER] deze kosten zou crediteren en subsidiair doordat enerzijds geen aansluiting is gezocht bij de overeengekomen tarieven en anderzijds de vergoedingen mede betrekking hebben op de periode na 1 januari 2015, terwijl [LEVERANCIER] vanaf die datum geen [Softwareprogramma]-licentie heeft geleverd en ook niet kon leveren. Daarnaast heeft [AFNEMER] gesteld dat de hoogte van de licentie bedoeld in post 6 van de factuur begrenst wordt door de afspraken over het in de offerte genoemde bedrag van € 58.100,=. Ter zitting heeft [AFNEMER] verschuldigdheid van de overige posten van de factuur erkend.

4.3.    [LEVERANCIER] verzoekt het scheidsgerecht om:

i.    [AFNEMER] haar vordering te ontzeggen;

ii.    [AFNEMER] te veroordelen tot betaling van de volledige kosten van rechtsbijstand ad € 17.750,= (excl. BTW), of ieder ander bedrag door het scheidsgerecht te bepalen als zijnde redelijk;

iii.    [AFNEMER] te veroordelen tot betaling van de gerechtelijke kosten van arbitrage overeenkomstig het Arbitragereglement, waaronder begrepen het honorarium en de verschotten van het scheidsgerecht, de betaalde vaste en variabele administratiekosten, althans een door het scheidsgerecht te bepalen redelijke bedrag.

4.4.    [LEVERANCIER] legt aan haar verweer ten grondslag, kort gezegd, dat de factuur conform de overeenkomst is tussen partijen, [LEVERANCIER] post 6 van de factuur als onderdeel van de overeengekomen operationele kosten in rekening kon brengen, die kosten betrekking hebben op het gehele jaar 2014 en [AFNEMER] de factuur dient te voldoen.

5.    DE BEOORDELING

5.1.    De arbiter stelt zijn bevoegdheid vast op grond van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 1.

5.2.    Centraal staat de vraag of [AFNEMER] de factuur verschuldigd of (deels) onverschuldigd heeft betaald. Omdat [AFNEMER] tijdens de zitting verschuldigdheid van posten 1-5 en 7 heeft erkend, resteert alleen het geschil rond punt 6.

5.3.    Als meest verstrekkend standpunt en naar het scheidsgerecht begrijpt primair, heeft [AFNEMER] gesteld dat [Softwareleverancier] aan [LEVERANCIER] een creditnota heeft gestuurd en [LEVERANCIER] derhalve, naar aanleiding van hetgeen partijen op 5 november 2014 hebben afgesproken, gehouden is het bedrag van € 50.331 excl. BTW aan [AFNEMER] terug te betalen (memorie van eis, nrs. 22-24). [AFNEMER] heeft geen bewijs aangedragen voor de stelling dat de creditnota door [Softwareleverancier] is verstuurd. [LEVERANCIER] heeft dit standpunt gemotiveerd betwist en ontkent een creditnota te hebben ontvangen van [Softwareleverancier]. In haar eigen reactie van 19 januari 2016 stelt [AFNEMER] bovendien, waarbij zij [Softwareleverancier] zelf aanhaalt, dat [Softwareleverancier] geen creditfactuur heeft verstuurd aan [LEVERANCIER]. De stelling dat [LEVERANCIER] vanwege de creditfactuur het bedrag van € 50.331 excl. BTW, dan wel enig ander bedrag, aan [AFNEMER] dient terug te betalen, dient daarom te worden verworpen.

5.4.    Mede in haar toelichting tijdens de zitting stelt [AFNEMER] zich, naar het scheidsgerecht begrijpt subsidiair, kort gezegd, op het standpunt dat:

i.    zij kosten verschuldigd is aan [LEVERANCIER] voor het gebruik van [Softwareprogramma] in de operationele fase t/m 31 december 2014. Volgens [AFNEMER] is de operationele fase aangevangen op 1 juni 2014, wat ook zou blijken uit de in de factuur bij post 6 genoemde licentieperiode (“[Softwareprogramma] license subscription 1-6-2014 till 31-5-2015 conform CV order form 12-08-2014”);

ii.    de kosten berekend moeten worden aan de hand van de vergoedingen die zijn genoemd in het besprekingsverslag, nl. € 7 per maand per actieve [AFNEMER] gebruiker en € 2 per maand per actieve Professional. Uitgaande van 35 actieve gebruikers komt de gebruikerscomponent uit op 35* 7 maanden * € 7 = € 1.715. Het aantal actieve Professionals bedroeg 600, zodat die component uitkomt op 600 * 7 maanden * € 2 = € 8.400. In totaal levert dit een licentievergoeding op van € 10.115,= (excl. BTW).

iii.    geen vergoeding verschuldigd is voor de periode na 1 januari 2015, omdat de overeenkomst tussen [AFNEMER] en [LEVERANCIER] op 31 december 2014 is geëindigd en [LEVERANCIER] met ingang van 1 januari 2015 [Softwareprogramma] ook niet meer in gebruik kon geven.

5.5.    [LEVERANCIER] heeft deze redeneringen ten dele gemotiveerd betwist. Het meest vergaande verweer van [LEVERANCIER] is dat partijen voor het jaar 2014 een licentievergoeding van € 50.000,= (excl. BTW) zijn overeengekomen. [LEVERANCIER] baseert zich daarbij op de in rechtsoverweging 3.4 genoemde passage uit het besprekingsverslag. Met [AFNEMER] is de arbiter van oordeel dat in die passage niet de overeenkomst valt te lezen dat [AFNEMER] over 2014 € 50.000 voor licenties verschuldigd is. Nog daargelaten dat het bedrag van € 50.000 niet strookt met het bedrag van post 6 van de factuur, kan de bewuste passage van het besprekingsverslag moeilijk anders worden geïnterpreteerd dan dat het bedrag van € 50.000,= een maximumbedrag betreft, terwijl de losse elementen die de licentieprijs bepalen daarboven staan vermeld. Daar komt bij dat tijdens de zitting door [AFNEMER] aan de hand van aantallen gebruikers en de tarieven uit het besprekingsverslag voorgerekend is wat de maandelijkse [Softwareprogramma]-kosten zouden moeten zijn (gedurende de operationele fase) en tegen die berekening en berekeningswijze is door [LEVERANCIER] geen bezwaar gemaakt.

5.6.    De stellingen van [LEVERANCIER] komen erop neer dat zij van oordeel is dat [AFNEMER] licentievergoedingen verschuldigd is voor het gebruik van [Softwareprogramma] gedurende de operationele fase, en dat deze fase eerder dan 1 juni 2014 is ingegaan. Over de vraag wanneer de operationele fase is aangevangen, is [LEVERANCIER] echter niet eenduidig. Zo noemt [LEVERANCIER] in de memorie van antwoord verschillende startdata voor de operationele fase, nl. 18 juni 2013 (blz. 3, iets onder de helft), 15 juli 2013 (blz. 4, bovenaan) en december 2013 (blz. 4, iets onder de helft). Ter zitting heeft [LEVERANCIER] betoogd dat de omgeving in januari 2014 operationeel is geworden. Al deze data zijn door [AFNEMER] betwist. Als onderbouwing voor zowel de beweerdelijke startdatum in juni als december verwijst [LEVERANCIER] naar een artikel in het blad Leef, dat als productie 3 door [LEVERANCIER] in het geding is gebracht. [LEVERANCIER] heeft nagelaten aan te wijzen uit welke passage van het (omvangrijke) artikel de datum van livegang blijkt. Van [AFNEMER] en de arbiter kan niet worden gevergd dat zij zelf een dergelijk omvangrijk artikel doorzoeken naar de kennelijk door [LEVERANCIER] daarin gelezen bevestiging, nog daargelaten dat [LEVERANCIER] niet eenduidig was over welke datum door het artikel zou worden ondersteund. Het artikel kan dan ook niet als onderbouwing van een operationele datum dienen. Voor het overige heeft [LEVERANCIER] geen bewijs aangeleverd dat één van de door haar genoemde ingangsdata van de operationele fase onderbouwen.

5.7.    Wat ook zij van de ingangsdatum van de operationele fase, feit is, en daar is door [AFNEMER] terecht op gewezen, dat de van [LEVERANCIER] zelf afkomstige factuur terzake van post 6 spreekt van de periode van 1 juni 2014 juni t/m 31 mei 2015. [LEVERANCIER] heeft geen logische verklaring gegeven waarom de door haarzelf in de factuur genoemde periode niet de periode zou zijn waarop de factuur betrekking heeft. [LEVERANCIER] heeft slechts gesteld dat de factuur betrekking heeft op het gebruik van [Softwareprogramma] over 2014. Dit standpunt verhoudt zich slecht met het betoog van [LEVERANCIER] op blz. 7 van de memorie van antwoord dat het beheer 36 maanden loopt tot half 2016, hetgeen juist zou ondersteunen dat steeds van halverwege een jaar tot halverwege het volgende jaar wordt gefactureerd en niet per kalenderjaar. [AFNEMER] heeft betwist dat de omgeving voorafgaande aan 1 juni 2014 operationeel was. De datum van de factuur (15 augustus 2014) suggereert bovendien dat de periode waar zij betrekking op heeft eerder dichterbij augustus 2014 ligt dan verder daar vandaan. Mede ook in het licht van de specifieke periodebepaling in de door [LEVERANCIER] opgestelde factuur, is de stelling dat de factuur ziet op het gehele jaar 2014 onvoldoende gemotiveerd. Naar beide partijen ter zitting hebben bevestigd is voor het gebruik van [Softwareprogramma] ook nimmer een eerdere factuur verstuurd door [LEVERANCIER]. Kennelijk gingen partijen er dus vanuit dat voor de periode voorafgaande aan de in post 6 van de factuur bedoelde periode, geen gebruiksvergoeding verschuldigd was. Naar het oordeel van de arbiter kan voor de vraag naar de verschuldigdheid van betaling van post 6 van de factuur de precieze ingangsdatum van de operationele fase dan ook in het midden blijven, en heeft als uitgangspunt te gelden dat [AFNEMER] voor het gebruik van [Softwareprogramma] diende te betalen vanaf 1 juni 2014.

5.8.    Voor het berekenen van de hoogte van de vergoeding volgt het scheidsgerecht de door [AFNEMER] voorgestelde berekeningswijze als beschreven in rechtsoverweging 5.4, waar [LEVERANCIER] niets, althans onvoldoende, tegenin heeft gebracht. Die berekeningswijze vloeit immers logischerwijs voort uit het besprekingsverslag.

5.9.    Tegen de stelling van [AFNEMER] dat het deel van de factuur dat ziet op 2015 onverschuldigd is betaald, heeft [LEVERANCIER] enkel ingebracht dat de factuur niet zag op 2015. Gezien de periodebepaling in de factuur en hetgeen hierboven is overwogen, is dit verweer niet steekhoudend. Tussen partijen is in confesso dat [LEVERANCIER] vanaf 1 januari [Softwareprogramma] niet meer heeft aangeboden aan [AFNEMER] en ook niet kon aanbieden. Het scheidsgerecht is daarom van oordeel dat het deel van de factuur dat ziet op 2015 onverschuldigd is betaald.

5.10.    [AFNEMER] heeft voorts nog gesteld dat de totale licentiekosten voor de operationele fase gedurende 3 jaar maximaal € 58.100,= mogen bedragen. Zij beroept zich daarbij op de onder rechtsoverweging 3.5 geciteerde tekst uit de offerte. [AFNEMER] stelt dat daaruit volgt dat voor de periode 1 juli 2013 – 31 december 2014 nooit meer dan € 27.436,= aan licentiekosten kan worden berekend. [AFNEMER] heeft nagelaten te onderbouwen hoe die vermeende beperking zich verhoudt tot de in de factuur genoemde periode en hoe deze redenering zou moeten leiden tot een lager bedrag dan de hierboven bedoelde berekeningswijze. [LEVERANCIER] heeft gesteld dat het bedrag van € 58.100,= betrekking heeft op fase 1, de bouw, en een eenmalige investering betreft. De verwijzing naar fase 1 overtuigt niet. Uit de tekst van de offerte volgt logischerwijs dat het bedrag betrekking heeft op fase 2 en niet fase 1. Los van de verwijzing naar de verkeerde fase, komt de uitleg van [LEVERANCIER] er op neer dat vergoeding van € 58.100,= een vergoeding betreft voor eenmalige werkzaamheden en los staat van de operationele kosten. Paragraaf 4 van de offerte wijst er op, anders dan [AFNEMER] stelt, dat het bedrag van € 58.100,= betrekking heeft op eenmalige werkzaamheden en daarnaast ook nog maandelijkse kosten worden berekend. Na navraag van het scheidsgerecht hebben partijen bevestigd dat het bedrag van € 58.100,= destijds door [LEVERANCIER] is gefactureerd en door [AFNEMER] is betaald en verschuldigdheid niet wordt betwist. Nu [AFNEMER] de verschuldigdheid van die factuur in de onderhavige procedure niet heeft betrokken, erkent zij impliciet dat haar hierboven ingenomen standpunt dat t/m 31 december 2014 niet meer dan € 27.436,= mag worden gefactureerd, onjuist is. Tegelijkertijd heeft [AFNEMER] desgevraagd gesteld dat zij van oordeel is dat zij vanaf 1 juni 2014 licentiekosten verschuldigd is (zie rechtsoverweging 5.4), waarmee zij expliciet erkent dat er naast het bedrag van € 58.100 weldegelijk licentiekosten verschuldigd zijn. Het scheidsgerecht volgt [AFNEMER] dan ook niet in de redenering dat de afspraken over de betaling van het bedrag van € 58.100 de omvang van de licentievergoeding zouden beperken. Kortom, het debat van partijen met betrekking tot het bedrag van € 58.100,= brengt het scheidsgerecht niet tot een ander oordeel.

5.11.    Ook de overige door partijen aangedragen standpunten werpen geen ander licht op de beoordeling in deze zaak. Met name de vraag of, en zo ja, hoeveel, [LEVERANCIER] heeft afgedragen aan [Softwareleverancier] is niet van belang, aangezien dat een aangelegenheid betreft tussen [LEVERANCIER] en [Softwareleverancier] en deze zaak niet regardeert.

5.12.    Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat als uitganspunt moet worden genomen dat met betrekking tot de in post 6 van de factuur bedoelde [Softwareprogramma]-licentie [LEVERANCIER] slechts gerechtigd is betaling te verlangen van het bedrag van € 10.115,= exclusief BTW, en het terzake van deze post meerder betaalde bedrag onverschuldigd is betaald, te weten € 50.331 -/- € 10.115 = € 40.216,= excl. BTW.

5.13.    Het bovenstaande betekent dat de vordering van [AFNEMER] gedeeltelijke zal worden toegewezen, in die zin dat van het totale factuurbedrag van € 51.179,80 (excl. BTW) het bedrag van € 40.216,= (excl. BTW) dient te worden terugbetaald.

5.14.    [AFNEMER] maakt aanspraak op handelsrente, waarmee zij kennelijk doelt op de rente als bedoeld in artikel 6:119a BW. Op grond van artikel 6:119a BW kan deze vordering worden toegewezen vanaf 21 oktober 2014, de dag dat onverschuldigd is betaald.

5.15.    [AFNEMER] maakt aanspraak op een redelijke vergoeding voor de kosten van juridische bijstand. Zij vordert vergoeding van een bedrag ad € 21.190,33 excl. BTW (ter zitting heeft [AFNEMER] gesteld dat het in petitum in de memorie van eis genoemde bedrag van € 26.417,33 verminderd dient te worden met de in productie 11 opgevoerde verschotten van SGOA, omdat die kosten separaat worden gevorderd. In het licht van productie 11 beschouwt het scheidsgerecht de in het petitum geschreven woorden “incl. BTW’ als een kennelijke verschrijving, waar kennelijk “excl. BTW” was bedoeld). Het bedrag van € 21.190,33 komt het scheidsgerecht hoog voor. Daarbij betrekt het scheidsgerecht de stelling van [AFNEMER] in paragraaf 52 van haar pleitaantekeningen inzake de door [LEVERANCIER] opgevoerde advocaatkosten van € 17.750:
“Een laatste opmerking verdient het astronomische bedrag aan kosten van rechtsbijstand dat genoemd wordt door Verweerster. Het is immers duidelijk dat het bedrag in kwestie en de daarbij berekende tijd in geen enkele verhouding staat met de aard, complexiteit en reikwijdte van deze zaak.”
Het scheidsgerecht kan [AFNEMER] in deze redenering wel volgen, in die zin dat gezien de aard, complexiteit en reikwijdte van deze zaak, mede gezien de erkenningen tijdens de zitting, een bedrag van € 15.000 (excl. BTW) redelijk voorkomt. Gezien het feit dat ca. 80% van de hoofdvordering van [AFNEMER] wordt toegewezen, acht de arbiter het redelijk om 80% van de dit bedrag toe te wijzen, derhalve € 12.000,= (excl. BTW).

5.16.    Met betrekking tot de gevorderde kosten van arbitrage geldt het volgende. Ingevolge artikel 39.3 van het Arbitragereglement kan het scheidsgerecht indien partijen ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, de kosten geheel of gedeeltelijk verdelen. Ook met betrekking tot de kosten van arbitrage acht de arbiter het redelijk om de 80%-20% sleutel toe te passen. De kosten worden derhalve verdeeld, waarbij 80% voor rekening komt van [LEVERANCIER] en 20% voor rekening van [AFNEMER].

6.    KOSTEN VAN ARBITRAGE EN JURIDISCHE BIJSTAND

6.1.    De kosten van deze arbitrage worden vastgesteld op € [bedrag] (excl. BTW).

6.2.    Partijen hebben de volgende kosten reeds voldaan aan de SGOA:
[AFNEMER]: [bedragen]
[LEVERANCIER]: [bedragen]

7.    DE BESLISSING
Gelet op het vorenstaande komt het scheidsgerecht tot de volgende uitspraak:

Rechtdoende als goede persoon naar billijkheid:

1.    Veroordeelt [LEVERANCIER] tot betaling aan [AFNEMER] binnen veertien dagen na de datum waarop deze uitspraak is gewezen van het bedrag van € 40.216,=, te vermeerderen met BTW en te vermeerderen met rente op als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 21 oktober 2014 tot aan de dag van betaling;

2.    Stelt de kosten van de arbitrage vast op [bedrag] excl. BTW (samengesteld zoals genoemd in artikel 6.1).

3.    Stelt vast dat het bedrag dat reeds door partijen ter zake bij de SGOA in depot is gestort, respectievelijk betaald, ad in totaal [bedrag] (excl. BTW) bedraagt, waarvan [AFNEMER] heeft betaald [bedrag] (excl. BTW) en [LEVERANCIER] [bedrag] (excl. BTW).

4.    Verstaat dat deze kosten met de door partijen bij de SGOA in depot gestorte bedragen zullen worden verrekend.

5.    Veroordeelt [LEVERANCIER] in 80% van de kosten van de arbitrage en [AFNEMER] in 20% van de kosten van arbitrage, hetgeen betekent, met inachtneming van het voorafgaande en hetgeen hierna over het surplus is besloten, dat [LEVERANCIER] aan [AFNEMER] [bedrag] (excl. BTW) verschuldigd is, welk bedrag binnen veertien dagen na de datum waarop deze uitspraak is gewezen door [LEVERANCIER] aan [AFNEMER] dient te worden betaald. Het surplus € [bedrag] (excl. BTW) zal door de SGOA worden teruggestort aan [AFNEMER].

6.    Veroordeelt [LEVERANCIER] tot betaling van een bedrag van € 12.000,= (excl. BTW) als vergoeding voor de kosten van juridische bijstand.
Het scheidsgerecht wijst het meer of anders gevorderde af.

Aldus gewezen te Haarlem op 24  februari 2016.


________________    
Mr. [arbiter]